ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ7017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 11/2090 HUISV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake urgentieverklaring voor woningtoewijzing

In deze bestuursrechtelijke procedure heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.A. van Hoof, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, waarin haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing werd afgewezen. De rechtbank Amsterdam heeft de zaak behandeld op 19 maart 2013, maar beide partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het recht van toepassing is zoals dat gold tot en met 31 december 2012, aangezien het bestreden besluit vóór deze datum was bekendgemaakt.

In haar tussenuitspraak van 1 december 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:12 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft zij verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen. Eiseres heeft op 19 maart 2012 haar beroep ingetrokken, maar heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat, ondanks de intrekking van het beroep, het bestreden besluit in rechte geen stand kon houden en dat eiseres op goede gronden beroep had ingesteld.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 944,00, en heeft bepaald dat het griffierecht aan eiseres dient te worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 maart 2013, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2090 HUISV
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.A. van Hoof,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
De rechtbank heeft op 20 april 2011 een beroepschrift ontvangen, gericht tegen het besluit van verweerder van 12 april 2011 (hierna: het bestreden besluit).
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 juni 2011, alwaar partijen bij gemachtigde zijn verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 december 2011 tussenuitspraak gedaan als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 1 december 2011 iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij brief van 19 maart 2012 heeft mr. M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam, het beroep ingetrokken en aanspraak gemaakt op vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van 19 maart 2013 aan de orde gesteld. Partijen zijn
– met kennisgeving – niet verschenen.
Overwegingen
1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
1.1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
1.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door het bestuursorgaan, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
2. De rechtbank overweegt het volgende.
2.1. Bij primair besluit van 9 februari 2011 heeft verweerder eiseres bericht dat zij niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Bij het bestreden besluit van 12 april 2011 heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
2.2. In rechtsoverweging 3.7. van haar tussenuitspraak heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Gelet op (…) is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in verband met artikel 7:12 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in rechte geen stand kan houden. De rechtbank ziet in deze zaak echter aanleiding om niet te volstaan met een vernietiging en terugverwijzing, maar om toepassing te geven aan de “bestuurlijke lus” als bedoeld in artikel 8:51a, eerste lid van de Awb. Verweerder wordt daarom in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, de gebreken in het bestreden besluit te herstellen en binnen zes weken een nader besluit te nemen. ”
2.3. Op 14 februari 2012 heeft eiseres een zorgleveringsovereenkomst HVO-Querido met Stichting HVO-Querido afgesloten en daardoor de beschikking gekregen over een woning te Amsterdam via het UMO-traject. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres het onderhavige beroep ingetrokken en om vergoeding van de kosten van de procedure verzocht.
2.4. De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit van 9 februari 2011, noch het bestreden besluit van 12 april 2011 heeft ingetrokken of gewijzigd. Hoewel door de intrekking van het beroep geen eindoordeel op het ingestelde beroep van eiseres tegen het bestreden besluit zal volgen, heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak reeds geoordeeld dat dit besluit in rechte geen stand kon houden. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan van dit tussenoordeel worden afgeweken, zie in dat verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 augustus 2012, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BX4694. De rechtbank ziet daarvoor in de onderhavige procedure evenwel geen aanknopingspunten. Hieruit volgt dat eiseres op goede gronden beroep heeft ingesteld.
2.5. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dan ook aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) forfaitair zijn vastgesteld op € 944,00 (2 punten -1 punt voor het beroepschrift plus 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 23 juni 2012 - x factor 1 x € 472,00) als kosten van verleende rechtsbijstand.
2.6. Nu eiseres het griffierecht heeft voldaan dient verweerder voorts aan eiseres het griffierecht te vergoeden.
2.5. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank
- veroordeelt verweerder in de hierboven omschreven proceskosten, begroot op € 944,00, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga-Sanders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2013.
De griffier, De rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Coll: M.P.O.
D: B