ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ7072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/2374 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om functieonderhoud door de korpschef van het landelijk politiekorps

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als [functie] in schaal 9, en de korpschef van het landelijk politiekorps. Eiser had een verzoek om functieonderhoud ingediend, omdat hij van mening was dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afweken van de functiebeschrijving. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 november 2012, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. F. Rietveld, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. V. de Kruijf-Stellaard.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij in vergelijking met zijn collega's in gelijke gevallen was behandeld. Eiser had geen bewijs geleverd dat zijn collega's ook functieonderhoud hadden aangevraagd en dat zij naar schaal 10 waren bevorderd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien het team van eiser kleiner was dan dat van zijn collega's. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd daarom afgewezen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de werkzaamheden van eiser niet wezenlijk afweken van de functiebeschrijving. Eiser had geen taakaccent opgegeven in zijn verzoek om functieonderhoud, en de rechtbank stelde vast dat de werkzaamheden die hij verrichtte onder de bestaande functiebeschrijving vielen. De rechtbank concludeerde dat de afwezigheid van de term 'project' in de functiebeschrijving geen nadelige gevolgen voor eiser had, aangezien hij geen projecten uitvoerde zoals gedefinieerd door de verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2374 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. T. van Helvoort,
en
de korpschef van het landelijk politiekorps, voorheen de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. V. de Kruijf-Stellaard.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om functieonderhoud van eiser afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2012.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F. Rietveld. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [A], [functie].
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie (CAO) 2008-2010 is vastgelegd dat er één functiegebouw voor de Politie Nederland: het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), zal worden ingevoerd met daarbij een nieuw functiewaarderingssysteem waarmee de functies uit het LFNP worden gewaardeerd. Het nieuwe LFNP kent circa 100 landelijk geldende functiebeschrijvingen, voorzien van een waardering per functie. Met de invoering van het LFNP bestaat er voor de organisaties niet langer een mogelijkheid om zelf functies te beschrijven en te waarderen, omdat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van functies uit het LFNP. De functie die een politiemedewerker bekleedt op 31 maart 2011 wordt in beginsel als uitgangspunt genomen voor de omzetting (matching) van de ‘oude’ functie naar een functie binnen het nieuwe LFNP. Voor een goede omzetting is daarom van belang dat de functie die op die datum wordt vervuld goed is omschreven. De medewerkers van de politie hebben daarom eenmalig de mogelijkheid gekregen om functieonderhoud aan te vragen.
1.2. Eiser is werkzaam in de functie van [functie] in schaal 9. Deze functie vormt voor verweerder het uitgangspunt voor de omzetting naar het LFNP. Omdat eiser van mening is dat met de werkzaamheden die hij verricht in de functiebeschrijving van de functie van [functie] 9 onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan de feitelijk door hem in de referteperiode uitgevoerde werkzaamheden, heeft hij op 17 mei 2011 een verzoek om functieonderhoud bij verweerder ingediend. Dit verzoek is door verweerder afgewezen.
2. Wettelijk kader
2.1. Artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) luidt ten tijde hier van belang als volgt:
De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.
2.2. De bedoelde ministeriële regeling is de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp).
Artikel 2, tweede lid, van de Trfp luidt als volgt:
In de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, maakt de ambtenaar aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
Artikel 4 van de Trfp luidt als volgt:
Het bevoegd gezag wijst de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid:
a. niet zijn opgedragen
b. niet gedurende ten minste één jaar op enig moment geheel of gedeeltelijk binnen de referteperiode zijn verricht of
c. niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (Raad) (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BL6876) gaat het bij de beoordeling van een verzoek om functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Bij de beantwoording van deze vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats. Die beantwoording moet zich immers richten op de vaststelling van feiten.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2.1. Eiser bekleedt de functie van [functie] in schaal 8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen projecten uitvoert, maar werkzaam is in een doorlopend aandachtsgebied, waaruit operationele acties volgen. Een project daarentegen heeft volgens verweerder een gedefinieerd concreet resultaat, een duidelijke afkadering en een budget. Eiser heeft gesteld dat hij projecten uitvoert die een langere termijn bestrijken dan de in de functiebeschrijving opgenomen korte termijn.
3.2.2. De rechtbank is van oordeel dat de term “project” op eiser niet van toepassing is. Hij voert immers geen project uit op de manier die verweerder jaren geleden voor ogen stond bij het opstellen van de functiebeschrijving van [functie]. Eiser is belast met het leidinggeven aan een team van wisselende medewerkers. Uit de formulering van de functiebeschrijving komt het leidinggevende aspect dan ook naar het oordeel van de rechtbank als het meest in het oog springende kenmerk van de functie naar voren. Nu eiser geen projecten in vorenbedoelde zin uitvoert, is er ook geen sprake van een termijn zoals bedoeld in de functiebeschrijving (voor schaal 8 een korte termijn en voor schaal 9 voor middellange termijn). Ook als de term “project” wordt weggedacht in de functiebeschrijving wordt geen afbreuk gedaan aan de inhoud van de functie van eiser. Eiser wordt door het wegdenken van de term “project” dan ook niet benadeeld. Uit de door hem opgegeven taken die in de taakinventarisatie zijn opgenomen blijkt bovendien niet dat hij taken die zien op het voeren van een project (van korte, middellange of lange termijn) aan zijn functiebeschrijving toegevoegd wilde zien worden.
De rechtbank beoordeelt de overige gronden van eiser als volgt.
3.3. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft aangevoerd dat hij als enige van al zijn collega’s in schaal 9 zit. Verweerder heeft aangevoerd dat dit beroep moet worden bezien in het kader van een aanvraag om functieonderhoud.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel aan te tonen dat gelijke gevallen niet gelijk zijn behandeld. De eerste toets is daarbij of er sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank is van oordeel dat er hier geen sprake is van gelijke gevallen. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn collega’s eveneens functieonderhoud hebben aangevraagd en naar aanleiding daarvan naar schaal 10 zijn bevorderd. Eiser heeft verder in het geheel niet duidelijk gemaakt met welke collega’s hij zich vergelijkt. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het team van eiser in vergelijking met de overige teams een stuk kleiner is. Ook in die zin is er daarom geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep van eiser slaagt niet.
3.4.1. Eiser verricht taken als [functie] en is van mening dat deze moeten worden opgenomen in zijn functiebeschrijving. Verweerder heeft aangevoerd dat deze werkzaamheden als een taakaccent moeten worden beschouwd.
3.4.2. Onder taakaccent wordt verstaan de door de leidinggevende specifieke opgedragen werkzaamheden die uitgevoerd worden op een aandachtsgebied of een specifieke problematiek, die binnen de functiebeschrijving passen. De uit een taakaccent voortvloeiende werkzaamheden worden verricht vanuit een bijzondere deskundigheid en op een verdiepende wijze, de collega moet voor een aanzien deel van zijn werktijd daarmee bezig zijn.
3.4.3. Volgens verweerder wordt een taakaccent niet opgenomen in de functiebeschrijving, maar is dit van belang bij het vaststellen van de uitgangspositie. Daartoe wordt een aanvullend besluit vaststelling uitgangspositie genomen.
Ter zitting is gebleken dat collega’s van eiser de werkzaamheden als [functie] als taakaccent hebben opgegeven. Verweerder heeft daar uiteengezet dat deze collega’s een aanvullend besluit taakaccent krijgen, waartegen zij bezwaar kunnen maken. Eiser is echter van mening dat er geen sprake is van een taakaccent. Hij heeft daarom bij zijn verzoek om functieonderhoud geen taakaccent opgegeven en dus niet een dergelijk besluit gekregen. De rechtbank zal daarom beoordelen of deze taken afwijken van eisers functiebeschrijving.
Een [functie] is belast met het inroosteren van collega’s. Verweerder heeft aangevoerd dat dit valt onder het onderdeel “plant, organiseert, geeft vorm en evalueert verrichte werkzaamheden”. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij werkzaamheden verricht die niet onder deze beschrijving kunnen vallen. De rechtbank hecht in het bijzonder belang aan hetgeen ter zitting is gebleken omtrent de eindverantwoordelijkheid voor deze werkzaamheden, die bij de wijkteamchef ligt.
3.5. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn wijkteamchef vervangt. Verweerder heeft aangevoerd dat hier sprake is van een tijdelijke waarneming die niet bij het functieonderhoud wordt meegenomen.
De rechtbank is van oordeel dat dit beroep niet slaagt. Eiser heeft immers verklaard dat de waarnemende werkzaamheden niet meer dan tien weken per jaar in beslag nemen. Voorwaarde voor het toekennen van functieonderhoud is dat de afwijkende werkzaamheden ten minste een jaar hebben geduurd. De rechtbank verwijst naar artikel 2, tweede lid, van de Trfp.
3.6. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2013.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB