RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2852 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. R. Radema,
de korpschef van het landelijke politiekorps, voorheen de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. V. de Kruijf-Stellaard.
Bij besluit van 8 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om functieonderhoud van eiser afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [A] en [B], [functie].
1. Feiten en omstandigheden
1.1. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie (CAO) 2008-2010 is vastgelegd dat er één functiegebouw voor de Politie Nederland: het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), zal worden ingevoerd met daarbij een nieuw functiewaarderingssysteem waarmee de functies uit het LFNP worden gewaardeerd. Het nieuwe LFNP kent circa 100 landelijk geldende functiebeschrijvingen, voorzien van een waardering per functie. Met de invoering van het LFNP bestaat er voor de organisaties niet langer een mogelijkheid om zelf functies te beschrijven en te waarderen, omdat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van functies uit het LFNP. De functie die een politiemedewerker bekleedt op 31 maart 2011 wordt in beginsel als uitgangspunt genomen voor de omzetting (matching) van de ‘oude’ functie naar een functie binnen het nieuwe LFNP. Voor een goede omzetting is daarom van belang dat de functie die op die datum wordt vervuld goed is omschreven. De medewerkers van de politie hebben daarom eenmalig de mogelijkheid gekregen om functieonderhoud aan te vragen.
1.2. Eiser is werkzaam als [functie] (hierna: [functie]) bij het Executief Wijkteam Diemen/Ouder-Amstel van de landelijke politie, voorheen de politieregio Amsterdam-Amstelland. Bij brief van 20 april 2011 is hem meegedeeld dat zijn voorgenomen uitgangspositie de [functie] is. Omdat eiser van mening is dat met de werkzaamheden die hij verricht in de functiebeschrijving van de functie [functie] onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan de feitelijk door hem verrichte werkzaamheden heeft eiser in mei 2011 functieonderhoud aangevraagd.
2.1. Artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) luidt ten tijde hier van belang als volgt:
De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.
2.2. De bedoelde ministeriële regeling is de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp).
Artikel 2, tweede lid, van de Trfp luidt als volgt:
In de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, maakt de ambtenaar aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
Artikel 4 van de Trfp luidt als volgt:
Het bevoegd gezag wijst de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid:
a. niet zijn opgedragen
b. niet gedurende ten minste één jaar op enig moment geheel of gedeeltelijk binnen de referteperiode zijn verricht of
c. niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BL6876) gaat het bij (een verzoek om) functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Bij de beantwoording van deze vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats. Die beantwoording moet zich immers richten op de vaststelling van feiten.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2. Verweerder is - kort samengevat - van mening dat de door eiser verrichte werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van en passen binnen de functiebeschrijving van [functie].
3.3. Aanvulling taakinventarisatie
3.3.1. Eiser heeft aangevoerd dat de in de taakinventarisatie vermelde feitelijk door eiser uitgevoerde taken geacht moeten worden te zijn opgenomen in zijn functiebeschrijving van [functie], omdat bovenaan de taakinventarisatie de volgende tekst is opgenomen:
“Onderstaande feitelijk opgedragen werkzaamheden zijn een aanvulling op hierboven genoemde functietypering”.
3.3.2. Verweerder heeft bestreden dat dit de bedoeling is geweest en heeft verwezen naar de procedure rondom het beoordelen van een verzoek om functieonderhoud, waarin de taakinventarisatie slechts een onderdeel is.
3.3.3. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. De geciteerde formulering is ongelukkig gekozen, maar kan er niet toe leiden dat de normale procedure van functieonderhoud niet hoeft te worden gevolgd. Die procedure houdt immers in dat de ambtenaar zijn taken opsomt, waarna deze na het fiat van zijn leidinggevende in een taakinventarisatie worden opgenomen. Aan de hand van de taakinventarisatie gaat de functiedeskundige vervolgens kijken of er sprake is van taken die wezenlijk afwijken van de taken in de functiebeschrijving. Het volgen van de stelling van eiser zou er toe leiden dat de feitelijke toets achterwege wordt gelaten.
3.4.1. Eiser heeft aangevoerd dat de functiebeschrijvingen van de [functie] en de [functie] slechts op één onderdeel van elkaar verschillen: de [functie] is tevens hulpofficier van justitie. Voor het overige zijn de functies identiek, aldus eiser. Het feit dat de [functie] tevens hulpofficier van justitie is mag er volgens eiser niet toe leiden dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zou kunnen worden gehonoreerd. Het zijn van hulpofficier van justitie is immers geen niveaubepalend element.
3.4.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat juist de taak van hulpofficier van justitie maakt dat er geen sprake is van gelijke gevallen.
3.4.3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. Ongeacht of er sprake is van een niveaubepalend element moet met verweerder worden geconcludeerd dat de functies van [functie] en [functie] niet volledig hetzelfde zijn. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat de functie-eisen voor de [functie] HBO werk- en denkniveau zijn, terwijl die voor de [functie] MBO werk- en denkniveau zijn. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen.
3.5.1. Eiser heeft aangevoerd dat hij naast het waarnemen van een zorggroep van november 2009 tot september 2010 ook al vanaf 2008 een eigen zorggroep heeft gehad. Eiser heeft stukken overgelegd waarop is vermeld dat eiser vanaf 1 januari 2009 chef is.
3.5.2. Verweerder heeft dit betwist. De functiekundige van verweerder heeft geïnformeerd bij de wijkteamchef. Deze heeft op papier gezet dat aan eiser is gevraagd om in de periode vóór 1 juli 2009 gedurende vier maanden een oogje in het zeil te houden. Eiser heeft echter geen functioneringsgesprek gehouden of beoordelingen opgemaakt.
3.5.3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Uit het overgelegde memo van de wijkteamchef [A] van 13 maart 2012 blijkt niet dat eiser de eindverantwoordelijkheid voor een zorggroep heeft gehad in de periode die hier van belang is. De door eiser overgelegde stukken tonen dit naar het oordeel van de rechtbank evenmin aan.
3.6.1. Eiser heeft aangevoerd dat bepaalde, meer gedetailleerde, taken niet zijn opgenomen in zijn functiebeschrijving, terwijl verweerder deze in het “Vernieuwd referentiemateriaal functiewaardering Nederlandse politie” wel heeft opgenomen. Eiser heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 november 2012, waarin de rechtbank wel heeft gekeken naar het referentiemateriaal teneinde te kunnen bepalen wat dient te worden verstaan onder een “kleinere groep politieagenten” waaraan leiding werd gegeven. In dat geval bleek dat een dergelijke groep uit circa tien medewerkers bleek te bestaan, terwijl eisers in de praktijk in het kader van hun werkzaamheden als Chef van Dienst Politie aan wel dertig medewerkers leiding gaven.
Eiser wil dat in zijn geval het referentiemateriaal wordt geraadpleegd teneinde te beoordelen of de onderdelen “verlof- en dienstplanning”, “begeleiden en introduceren van medewerkers en houden van functioneringsgesprekken” en “optreden als informant bij beoordeling” in zijn functiebeschrijving moeten worden opgenomen.
3.6.2. Verweerder heeft betwist dat deze uitspraak betekent dat in alle gevallen naar het referentiemateriaal zou moeten worden gekeken. De rechtbank Utrecht heeft dit uitsluitend gedaan, volgens verweerder, teneinde de onduidelijkheid op te helderen over de vraag uit hoeveel mensen een kleinere groep politieagenten mag bestaan.
3.6.3. De rechtbank is van oordeel dat de verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Utrecht in dit geval niet slaagt. De onderdelen die eiser toegevoegd wenst te zien aan zijn functiebeschrijving bevatten geen onduidelijkheden, waardoor raadpleging van het referentiemateriaal noodzakelijk wordt. De rechtbank is het met verweerder eens dat in het Utrechtse geval uitsluitend naar het referentiemateriaal is gekeken, omdat er geen andere informatie voorhanden is op grond waarvan kon worden vastgesteld hoe groot een “kleinere groep politieagenten” precies is. De rechtbank ziet in genoemde uitspraak geen aanknopingspunt dat in alle gevallen het referentiemateriaal bij een verzoek om functieonderhoud kan worden betrokken. De grond slaagt daarom niet.
3.7.1. Eiser heeft aangevoerd dat hij belast is met het informeren van de beoordelaar ter voorbereiding op beoordelingen en functioneringsgesprekken. Deze taak is in zijn taakinventarisatie opgenomen. In de functiebeschrijving heeft verweerder deze taak geschaard onder het kopje “Geeft gevraagd en ongevraagd advies aan bureaumedewerkers/wijkteamleden en bureau-/wijkteamchefs omtrent aanpak van de problematiek en de dienstuitvoering”. Bij de [functie] is dezelfde omschrijving echter wel in de functiebeschrijving opgenomen. Eiser is van mening dat verweerder hiermee niet consistent heeft gehandeld.
3.7.2. Verweerder heeft hier tegenover gesteld dat hij heeft gekozen voor abstracte functiebeschrijvingen waarin niet elke taak apart is omschreven.
3.7.3. De CRvB heeft in de uitspraak van 6 november 2008 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BG4996) overwogen dat het de korpsbeheerder vrij staat om te kiezen voor globale, resultaatsgerichte functiebeschrijvingen, waarbij niet elke opgedragen taak apart wordt benoemd, zij het dat de beschrijving zodanig behoort te zijn ingericht dat deze een adequate basis vormt voor (een consistente) toepassing van het functiewaarderingssysteem.
3.7.4. Eiser heeft ter zitting uiteengezet wat de taak van informeren van de beoordelaar precies inhoudt: hij voert diverse gesprekken, zoals evaluatie- en functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken, en maakt daarvan verslagen op. De beoordeling wordt door eiser voorbereid tot het moment van ondertekening door de beoordelingsautoriteit. Het is de rechtbank uit andere zaken ambtshalve bekend dat deze beschrijving juist is en dat de [functie] precies dezelfde werkzaamheden verricht. Bij de [functie] heeft verweerder ervoor gekozen om deze taak onder het onderdeel “Advisering” onder te brengen en bij de [functie] is de taak expliciet in de functiebeschrijving omschreven.
3.7.5. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser slaagt. Verweerder heeft niet uitgelegd waarom in de ene functie ervoor is gekozen om de taak expliciet te omschrijven, terwijl dezelfde taak in de andere functie impliciet wordt geschaard onder een andere omschrijving. Nu niet valt uit te sluiten dat het achterwege laten van deze taak in de functiebeschrijving gevolgen voor het vaststellen van de uitgangspositie van eiser heeft en daarmee voor de uiteindelijke matching, heeft verweerder hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet consistent gehandeld. Verweerder had deze inconsequentie dienen te betrekken bij zijn oordeelsvorming. De stelling van verweerder dat hij alleen kijkt of er sprake is van afwijkende werkzaamheden is in strijd met de geldende jurisprudentie.
4.1. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering ontbeert, zodat dit besluit in strijd is met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft de aanvraag om functieonderhoud dan ook op ontoereikende gronden afgewezen. Het beroep van eiser dient daarom gegrond te worden verklaard met vernietiging van het bestreden besluit.
4.2. Vervolgens zal de rechtbank in het kader van de finale geschilbeslechting bezien of zij met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak kan voorzien. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Trfp draagt, indien een aanvraag functieonderhoud wordt toegekend, het bevoegd gezag zorg voor een aangepaste of nieuwe functiebeschrijving. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij, in geval van gegrondverklaring van een beroep tegen een verzoek om functieonderhoud niet over zal gaan tot aanpassing van de functiebeschrijving maar een nieuwe functiebeschrijving uit het bestaande functiehuis zal selecteren die aansluit op de taakomschrijving. De rechtbank overweegt dat voor dergelijke besluitvorming een nadere beoordeling door verweerder is vereist. De rechtbank ziet dan ook geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten door zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser gericht tegen de afwijzing van het functieonderhoud te nemen.
4.3. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.4.. Ten slotte veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank met een waarde per punt van € 472,- x wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hen betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB