ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ7104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/2826 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functieonderhoud voor politieambtenaar met betrekking tot functiewaardering en consistentie in besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de korpschef van het landelijke politiekorps, verweerder, over de afwijzing van een verzoek om functieonderhoud. Eiser, die deels in schaal 6 en deels in schaal 7 werkt, stelde dat zijn werkzaamheden niet consistent waren ingedeeld in vergelijking met die van zijn collega, die dezelfde taken verrichtte maar in schaal 7 was ingedeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van eiser en zijn collega inhoudelijk gelijk zijn, maar dat verweerder deze niet op dezelfde wijze heeft ingedeeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser gegrond was, omdat verweerder niet consistent had gehandeld in de beoordeling van de functieonderhoudsaanvragen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht van € 156,- aan eiser werd vergoed en de proceskosten van € 944,- aan eiser werden toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud op ontoereikende gronden was gebaseerd, en dat er geen sprake was van wezenlijk afwijkende werkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2826 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. G.M. Terlingen,
en
de korpschef van het landelijke politiekorps, voorheen de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. V. de Kruijf-Stellaard.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek om functieonderhoud van eiser afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder de uitgangspositie van eiser vastgesteld in de functie van medewerker [functie].
Bij besluit van 26 april 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [A], [functie].
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie (CAO) 2008-2010 is vastgelegd dat er één functiegebouw voor de Politie Nederland: het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), zal worden ingevoerd met daarbij een nieuw functiewaarderingssysteem waarmee de functies uit het LFNP worden gewaardeerd. Het nieuwe LFNP kent circa 100 landelijk geldende functiebeschrijvingen, voorzien van een waardering per functie. Met de invoering van het LFNP bestaat er voor de organisaties niet langer een mogelijkheid om zelf functies te beschrijven en te waarderen, omdat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van functies uit het LFNP. De functie die een politiemedewerker bekleedt op 31 maart 2011 wordt in beginsel als uitgangspunt genomen voor de omzetting (matching) van de ‘oude’ functie naar een functie binnen het nieuwe LFNP. Voor een goede omzetting is daarom van belang dat de functie die op die datum wordt vervuld goed is omschreven. De medewerkers van de politie hebben daarom eenmalig de mogelijkheid gekregen om functieonderhoud aan te vragen.
1.2. Eiser is werkzaam in de functie van medewerker [functie]. Deze functie vormt voor verweerder het uitgangspunt voor de omzetting naar het LFNP.
1.3. Omdat eiser van mening is dat met de werkzaamheden die hij verricht in de functiebeschrijving van de functie medewerker basispolitiezorg onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan de werkzaamheden die hij feitelijk verricht, heeft hij in mei 2011 een verzoek om functieonderhoud bij verweerder ingediend. Dit verzoek is door verweerder afgewezen.
2. Juridisch kader.
2.1. Artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) luidt ten tijde hier van belang als volgt:
De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.
2.2. De bedoelde ministeriële regeling is de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp):
Artikel 2, tweede lid, van de Trfp luidt als volgt:
In de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, maakt de ambtenaar aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
Artikel 4 van de Trfp luidt als volgt:
Het bevoegd gezag wijst de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid:
a. niet zijn opgedragen
b. niet gedurende ten minste één jaar op enig moment geheel of gedeeltelijk binnen de referteperiode zijn verricht of
c. niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (Raad) (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BL6876) gaat het bij (een verzoek om) functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Bij de beantwoording van deze vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats. Die beantwoording moet zich immers richten op de vaststelling van feiten.
2.4. Voorts geldt volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AT9173 en de uitspraak van 3 januari 2008, LJ-nummer BC1682) is een terughoudende toetsing bij de beoordeling van de vaststelling uitgangspositie aan de orde.
3. Beoordeling van het beroep.
3.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2.1. In het primaire besluit I heeft verweerder geweigerd functieonderhoud toe te passen, omdat eiser in verband met medische beperkingen alleen dagdiensten kan draaien. Hij kan daardoor slechts op bepaalde onderdelen meedraaien in de rechercheonderzoeken.
3.2.2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet het feit dat eiser niet de gehele functie uitoefent doorslaggevend is, maar de vraag of de feitelijk door hem uitgevoerde werkzaamheden wezenlijk afwijken van de omschrijving van de taken in zijn functiebeschrijving. Nu verweerder in bezwaar van oordeel is dat dit niet het geval is, dient het bezwaar ongegrond te worden verklaard, aldus verweerder.
3.3.1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij voor een groot gedeelte van zijn tijd dezelfde opsporingsonderzoeken verricht als zijn collega’s. Dit valt volgens hem niet te scharen onder het kopje: “verricht opsporingsonderzoeken in geval van vermiste personen en/of goederen”.
3.3.2. Verweerder heeft aangevoerd dat de feitelijk door eiser uitgevoerde werkzaamheden, waaronder het aannemen van andere gedaanten en het deelnemen aan volgacties, kunnen worden geschaard onder “verricht opsporingsonderzoeken in geval van vermiste personen en/of goederen” en “neemt deel aan projectmatige activiteiten in groepsverband op specifieke overlast en problematiek”. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat het opereren in groepsverband inhoudt dat men niet de trekker van die actie is.
3.3.3. De rechtbank is evenals verweerder van oordeel dat de door eiser uitgevoerde werkzaamheden geschaard kunnen worden onder de door verweerder gehanteerde omschrijvingen in de functiebeschrijving van medewerker [functie]. Ondanks het feit dat ter zitting is gebleken, en door de functiekundige van verweerder is bevestigd, dat een vermist persoon niet hetzelfde is als een gesignaleerd persoon, ziet de rechtbank niet in dat dit tot gevolg moet hebben dat met name de tweede door verweerder gehanteerde omschrijving niet op de werkzaamheden van eiser van toepassing zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is van wezenlijk afwijkende werkzaamheden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
3.4.1. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder bij de beoordelingen van de verzoeken om functieonderhoud niet consistent heeft gehandeld. Eisers collega [B] (hierna: [B]) verricht volgens eiser dezelfde werkzaamheden; zijn verzoek om functieonderhoud is wel toegewezen en dientengevolge is hij bevorderd naar schaal 7.
3.4.2. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser voor 60% wordt ingezet bij opsporingsonderzoeken, terwijl [B] hierop voor 100% wordt ingedeeld. Daarnaast houdt eiser zich voor 40% bezig met het vervaardigen van diverse strafvorderlijke bevelen. In verweerders visie doen eiser en [B] daarom niet hetzelfde werk.
3.4.3. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder, de aanwezige functiekundige en de leidinggevende van eiser bevestigd dat de opsporingswerkzaamheden die eiser en [B] verrichten inhoudelijk hetzelfde zijn. Bij eiser heeft verweerder deze werkzaamheden geschaard onder het kopje: “verricht opsporingsonderzoeken in geval van vermiste personen en/of goederen” en “neemt deel aan projectmatige activiteiten in groepsverband op specifieke overlast en problematiek”.
Bij [B] heeft verweerder dit niet gedaan, maar gemeend dat de functiebeschrijving van [functie] meer van toepassing is op [B]. De enige reden die verweerder hiervoor heeft gegeven is dat eiser minder tijd besteedt aan deze werkzaamheden dan [B].
3.4.4. De CRvB heeft in de uitspraak van 6 november 2008 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BG4996) overwogen dat het de korpsbeheerder vrij staat om te kiezen voor globale, resultaatsgerichte functiebeschrijvingen, waarbij niet elke opgedragen taak apart wordt benoemd, zij het dat de beschrijving zodanig behoort te zijn ingericht dat deze een adequate basis vormt voor (een consistente) toepassing van het functiewaarderingssysteem.
3.4.5. De rechtbank overweegt dat ter zitting vast is komen te staan dat eiser en [B] dezelfde werkzaamheden verrichten voor wat betreft het doen van opsporingsonderzoeken. Niet gebleken is dat eiser inhoudelijk het werk niet volledig verricht. Hij doet alle onderdelen van de opsporingsonderzoeken, zij het voor 60% van zijn werktijd. Verweerder heeft uit dit laatste element ten onrechte geconcludeerd dat eiser en [B] niet hetzelfde werk verrichten. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Verweerder maakt daarmee een onderscheid tussen eiser en [B] dat leidt tot niet consistent handelen.
3.5. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering ontbeert, zodat dit besluit in strijd is met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft de aanvraag om functieonderhoud dan ook op ontoereikende gronden afgewezen. Het beroep van eiser dient daarom gegrond te worden verklaard met vernietiging van het bestreden besluit.
3.6. Nu het besluit ten aanzien van het verzoek om functieonderhoud geen stand houdt, dient ook het besluit ten aanzien van de vaststelling van de uitgangspositie te worden vernietigd.
3.7. Vervolgens zal de rechtbank in het kader van de finale geschilbeslechting bezien of zij met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak kan voorzien. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Trfp draagt, indien een aanvraag functieonderhoud wordt toegekend, het bevoegd gezag zorg voor een aangepaste of nieuwe functiebeschrijving. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij, in geval van gegrondverklaring van een beroep tegen een verzoek om functieonderhoud niet over zal gaan tot aanpassing van de functiebeschrijving maar een nieuwe functiebeschrijving uit het bestaande functiehuis zal selecteren die aansluit op de taakomschrijving. De rechtbank overweegt dat voor dergelijke besluitvorming een nadere beoordeling door verweerder is vereist. De rechtbank ziet dan ook geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten door zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser gericht tegen de afwijzing van het functieonderhoud te nemen.
3.8. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
3.9. Ten slotte veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank met een waarde per punt van € 472,- x wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2013.
de griffier de rechter is buiten staat deze uitspraak te tekenen
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB