RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2846 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. G.M. Terlingen,
de korpschef van het landelijk politiekorps, voorheen de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. Y. Kuijt.
Bij besluit van 21 oktober 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek om functieonderhoud afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder de uitgangspositie van eiser vastgesteld in de functie van medewerker [functie].
Bij besluit van 26 april 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [A], [functie].
1. Feiten en omstandigheden
1.1. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie (CAO) 2008-2010 is vastgelegd dat er één functiegebouw voor de Politie Nederland: het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), zal worden ingevoerd met daarbij een nieuw functiewaarderingssysteem waarmee de functies uit het LFNP worden gewaardeerd. Het nieuwe LFNP kent circa 100 landelijk geldende functiebeschrijvingen, voorzien van een waardering per functie. Met de invoering van het LFNP bestaat er voor de organisaties niet langer een mogelijkheid om zelf functies te beschrijven en te waarderen, omdat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van functies uit het LFNP. De functie die een politiemedewerker bekleedt op 31 maart 2011 wordt in beginsel als uitgangspunt genomen voor de omzetting (matching) van de ‘oude’ functie naar een functie binnen het nieuwe LFNP. Voor een goede omzetting is daarom van belang dat de functie die op die datum wordt vervuld goed is omschreven. De medewerkers van de politie hebben daarom eenmalig de mogelijkheid gekregen om functieonderhoud aan te vragen.
1.2. Eiser is werkzaam in de functie van medewerker [functie]. Deze functie vormt voor verweerder het uitgangspunt voor de omzetting naar het LFNP.
1.3. Omdat eiser van mening is dat met de werkzaamheden die hij verricht in de functiebeschrijving van de functie medewerker [functie] onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan de werkzaamheden die hij feitelijk verricht, heeft hij in mei 2011 een verzoek om functieonderhoud bij verweerder ingediend. Dit verzoek is door verweerder afgewezen.
2.1. Artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) luidt ten tijde hier van belang als volgt:
De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.
2.2. De bedoelde ministeriële regeling is de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp):
Artikel 2, tweede lid, van de Trfp luidt als volgt:
In de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, maakt de ambtenaar aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
Artikel 4 van de Trfp luidt als volgt:
Het bevoegd gezag wijst de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid:
a. niet zijn opgedragen
b. niet gedurende ten minste één jaar op enig moment geheel of gedeeltelijk binnen de referteperiode zijn verricht of
c. niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (Raad) (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BL6876) gaat het bij (een verzoek om) functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Bij de beantwoording van deze vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats. Die beantwoording moet zich immers richten op de vaststelling van feiten.
2.4. Voorts geldt volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AT9173 en de uitspraak van 3 januari 2008 LJ-nummer BC1682) is een terughoudende toetsing bij de beoordeling van de vaststelling uitgangspositie aan de orde.
3. Beoordeling van het beroep.
3.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2. Verweerder is - kort samengevat - van mening dat de door eiser verrichte werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van en passen binnen de functiebeschrijving van medewerker [functie].
3.3. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek om functieonderhoud dient te worden uitgegaan van de taakinventarisatie. Deze taakinventarisatie komt tot stand in overleg met de leidinggevende van de politieambtenaar, die de lijst van opgegeven werkzaamheden toetst en er vervolgens zijn akkoord aan geeft. Bij het verzoek om functieonderhoud worden vervolgens uitsluitend de taken getoetst die in de taakinventarisatie staan. Dat betekent dat door eiser naar voren gebrachte taken die niet in de taakinventarisatie staan ook niet door de rechtbank kunnen worden getoetst.
3.4.1. Eiser heeft aangevoerd dat hij is belast met het controleren van informatie aan de hand van de Wet Politiegegevens (WPG) en die ventileren naar de teams. Eiser is van mening dat de zwaarte van de zaak daarbij van groot belang is en tot een hogere schaal moet leiden.
3.4.2. Verweerder heeft aangevoerd dat deze taak valt onder het hoofdbestanddeel “Voorbereiden en uitvoeren” en met name onder “onderhoudt informatiebestanden; legt systematisch en gestructureerd gegevens vast in bestanden en verstrekt actief informatie bij opsporingsonderzoeken”.
3.4.3. De rechtbank is van oordeel de beroepsgrond niet slaagt. De functiekundige heeft ter zitting toegelicht dat iedere verbalisant in staat moet zijn om met informatie van de WPG om te gaan. Eiser is daar geen uitzondering op. Verweerder houdt in die zin wel rekening met bepaalde gradaties in dit werk en heeft daarom bij elke eenheid mensen aangewezen die de verwerking van die gegevens daadwerkelijk in de gaten moeten houden. Eiser behoort hier niet toe. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze taak van eiser niet wezenlijk afwijkt van de formulering in de functiebeschrijving van medewerker tactische recherche.
3.5.1. Eiser heeft aangevoerd dat hij belast is met het analyseren en verwerken van interne en externe gegevens in geautomatiseerde recherchesystemen. Deze taak hoort volgens eiser niet thuis bij een functie in schaal 6. Hij verstrekt bovendien rechtstreeks gegevens aan de [functie] schaal 8. Dit gebeurt niet via de informatie specialist die normaliter de gegevens voorbereidt voor de analist.
3.5.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit valt onder het kopje: “Verzorgt registratie van opsporingsactiviteiten; invoeren, selecteren, rubriceren van gegevens in geautomatiseerde bestanden” en “Onderhoudt informatiebestanden; legt systematisch en gestructureerd gegevens vast in bestanden en verstrekt actief informatie bij opsporingsonderzoeken”.
3.5.3. De rechtbank betrekt bij haar oordeel de uitleg van de functiekundige ter zitting. Deze heeft verklaard dat ook hier het werk in bepaalde gradaties wordt verdeeld. De functie met een hogere schaal krijgt ingewikkelder werk om te analyseren. In de praktijk worden deze taken ondergebracht bij de [functie] in schaal 7. Hoewel deze strikt gesproken niet analyseert, vallen onder deze functie wel diverse gradaties die met analyses te maken hebben. In dat kader bekijkt de [functie] van alle gegevens die naar voren komen wat deze voor gevolgen hebben voor het onderzoek. Het verschil met eiser is dat eiser alleen dan rechtstreeks aan de [functie] gegevens mag verstrekken, wanneer er geen nader onderzoek nodig is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door eiser verrichte taak kan vallen onder de omschrijvingen, zoals weergegeven in 3.5.2.
3.6.1. Eiser heeft aangevoerd dat opleiden en begeleiden niet in schaal 6 thuishoort. Hij is volgens zijn taakinventarisatie belast met het opleiden en begeleiden van nieuwe collega’s ten behoeve van de informatiestroom. Hij heeft hierbij opgemerkt dat voor bepaalde systemen waarmee gewerkt wordt geen aparte opleidingen bestaan.
3.6.2. Volgens verweerder gaat het hier om het normale wegwijs maken van nieuwe collega’s en is dit om die reden niet opgenomen in de functiebeschrijving. Van een echte opleiding is geen sprake, omdat die door de Politie Academie wordt verzorgd.
3.6.3. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is belast met werkzaamheden die verder gaan dan het gebruikelijke inwerken van een nieuwe collega dat in elke functie voorkomt. Dat hier sprake is van een taak die expliciet in de functiebeschrijving had moeten worden opgenomen kan daarom niet worden gezegd. In dit verband merkt de rechtbank op dat eiser zelf ter zitting heeft verklaard dat deze taak evenmin is opgenomen in de functiebeschrijving van de [functie] schaal 7. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
3.7.1. Eiser heeft aangevoerd dat het aansturen van een observatieteam of arrestatieteam een specialistische taak is en niet thuis hoort in schaal 6. De medewerker moet hiervoor goed met de systemen kunnen omgaan en met name op de hoogte zijn van de tapsystemen.
3.7.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit valt onder het kopje: “Verricht opsporingsactiviteiten overeenkomstig de geldende beschikking van de Minister van Justitie strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaar van politie bij het (…) korps (…)”.
3.7.3. De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgrond niet slaagt. Uit de toelichting van de functiekundige ter zitting is gebleken dat van aansturen in de zin van taken verdelen geen sprake is. Eiser geeft informatie door die van belang is voor het onderzoek. Daarmee voedt hij de genoemde teams. Eiser voert in opdracht onderdelen van een onderzoek uit. De rechtbank overweegt dat deze zinsnede terugkomt in de functiebeschrijving van medewerker [functie] onder: “Voert in opdracht onderdelen van opsporingsonderzoeken uit, zoals het uitluisteren van telefoontaps, het bekijken van video-opnamen, administratievoering van in beslaggenomen goederen en legt dit vast in processen-verbaal”.
3.8.1. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat zijn taak “Contacten met externe mensen in het buitenland” afwijkt van de omschrijving in zijn functiebeschrijving. Deze omschrijving ziet uitsluitend op contact binnen Nederland, terwijl eiser op dienstreis naar Spanje is geweest. De medewerker [functie] mag volgens hem niet naar het buitenland.
3.8.2. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat het contact dat eiser heeft met iemand in het buitenland altijd plaatsvindt in het kader van een lopende zaak. Eisers verantwoordelijkheidsgebied wordt hiermee niet groter.
3.8.3. De rechtbank kan op grond van hetgeen eiser over dit punt heeft aangevoerd niet tot het oordeel komen dat de door hem uitgevoerde taak wezenlijk afwijkt van de omschrijving in de functiebeschrijving: “Extern: met aangevers, slachtoffers, getuigen en meewerkende verdachten”. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eisers werkzaamheden niet onder deze omschrijving kunnen vallen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
3.9. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de feitelijke werkzaamheden van eiser niet wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functiebeschrijving.
3.10. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de ongewijzigde vaststelling van zijn uitgangspositie. Nu er een terughoudende toetsing dient te worden gehanteerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder gelet op de voorgaande overwegingen gevolgd kan worden.
3.11. Nu geen van de beroepsgronden doel treft, zal het beroep ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiseres dient te vergoeden. Evenmin is er aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2013.
de griffier de rechter is buiten staat deze uitspraak te tekenen
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB