ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ8573

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/666542-10 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vervolging in cold case moordzaak te Hilversum

In deze zaak, die betrekking heeft op een cold case moordzaak uit 1995, heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2013 uitspraak gedaan. De verdachte, die ten tijde van het delict minderjarig was, werd beschuldigd van moord en zware mishandeling met de dood tot gevolg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de vervolging van de verdachte op 11 oktober 2004 is verstreken, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging. De rechtbank overwoog dat de verjaringstermijn voor minderjarigen, zoals vastgelegd in artikel 77d van het Wetboek van Strafrecht, tot de helft van de termijn voor volwassenen is ingekort. Dit betekent dat de verjaringstermijn voor moord in dit geval negen jaar bedroeg. De rechtbank concludeerde dat de wijziging van de verjaringstermijn, die op 1 januari 2006 in werking trad, niet van toepassing was op deze zaak, aangezien het feit al op 11 oktober 2004 was verjaard. De verdachte was op het moment van het delict 17 jaar oud en de rechtbank heeft de bijzondere bepalingen voor minderjarigen in acht genomen. De uitspraak werd gedaan na een onderzoek ter terechtzitting, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. Uiteindelijk werd de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard en werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/666542-10 (Promis)
Datum uitspraak: 25 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1978],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [regio], Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 oktober 2012, 8 januari 2013 en 25 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van hetgeen de officier van justitie mr. S. de Klerk en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.L.J. Janssen, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 oktober 1995 te Hilversum, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met
dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, eenmaal of
meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht en/of het
hoofd en/of de nek en/of de keel en/of in/tegen de buik en/of het middenrif
van voornoemde [slachtoffer] gestompt en/of geslagen (tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] ten val is gekomen en/of het bewustzijn heeft verloren) en/of
(vervolgens) (met geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd
en/of de nek en/of de keel en/of in/tegen de buik en/of het middenrif van
voornoemde [slachtoffer] geschopt en/of getrapt en/of gestampt (terwijl voornoemde
[slachtoffer] op de grond lag), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(art. 289 jo 47 en/of 287 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 9 oktober 1995 te Hilversum, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een
persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade
zwaar lichamelijk letsel (een schedelhuidperforatie en/of diverse bloedingen
in de schedelhuid en/of diverse schedeldakbreuken en/of diverse
schedelbasisbreuken en/of diverse bloedingen in de zachte hersenvliezen en/of
diverse bloedingen/kneuzingen in de hersenen en/of diverse zwellingen in de
hersenen en/of een gescheurde lever en/of een gebroken rechteroogkas en/of een
gebroken linkeroogkas en/of een gebroken bovenkaak en/of een gebroken
onderkaak en/of een afgescheurde linkeroorschelp), heeft toegebracht, door
opzettelijk eenmaal of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen
het gezicht en/of het hoofd en/of de nek en/of de keel en/of in/tegen de buik
en/of het middenrif van voornoemde [slachtoffer] te stompen en/of te slaan
(tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen en/of het bewustzijn
heeft verloren) en/of (vervolgens) (met geschoeide voet) in/op/tegen het
gezicht en/of het hoofd en/of de nek en/of de keel en/of in/tegen de buik
en/of het middenrif van voornoemde [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen en/of
te stampen (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag), terwijl dat feit de
dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(artikel 303 jo 47 en/of 302 jo 47 Wetboek van strafrecht)
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank stelt thans – ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie – ambtshalve de vraag aan de orde of de zaak tegen verdachte al dan niet verjaard is.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1 Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich vooralsnog op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en verzoekt de rechtbank het onderzoek te schorsen voor bepaalde tijd (tot de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen verdachte en medeverdachte op 8 april 2013) om het Openbaar Ministerie gelegenheid te geven op dit punt nader onderzoek te doen. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vraag of de voorlopige hechtenis in die periode gecontinueerd moet worden.
3.2 Standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie heden niet-ontvankelijk verklaard moet worden nu de zaak tegen zijn cliënt verjaard is. In ieder geval dient de voorlopige hechtenis opgeheven te worden op grond van artikel 67 a lid 3 Wetboek van Strafvordering.
3.3 Oordeel van de rechtbank
Onderhavige zaak betreft een zogenaamde “cold case” zaak waarin aan verdachte (het met een ander medeplegen van) moord/doodslag subsidiair de (met voorbedachten rade) zware mishandeling de dood tengevolge hebbend, ten laste is gelegd. In het onderzoek naar de dood van het slachtoffer [slachtoffer], zoals dat in eerste instantie is uitgevoerd in 1995-1997, is verdachte niet in beeld geweest. In januari 2011 is een nieuw onderzoek opgestart onder de naam “[onderzoeksnaam]”. In het kader van dit onderzoek zijn onderzoekshandelingen verricht, onder meer met inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden, die geleid hebben tot de aanhouding van een medeverdachte op 13 juli 2012 en tot de aanhouding van verdachte op 16 juli 2012. Sedertdien verblijft verdachte in voorlopige hechtenis.
Het slachtoffer is op 9 oktober 1995 zwaar gewond aangetroffen op de Groest in Hilversum en op 10 oktober 1995 overleden. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit 17 jaar, en dus minderjarig.
De rechtbank overweegt als volgt:
Nu verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit minderjarig was, zijn de bijzondere bepalingen van titel VIII A Wetboek van Strafrecht (Sr.) van toepassing. In art. 77d Sr. wordt de verjaringstermijn ten aanzien van misdrijven voor minderjarigen tot de helft van de in art. 70 Sr. bedoelde duur ingekort. Ten tijde van het ten laste gelegde feit was de vervolgingsverjaring voor moord 18 jaren en voor doodslag 15 jaren. Voor verdachte geldt derhalve ten hoogste een verjaringstermijn van (de helft van 18 jaar ofwel) 9 jaren.
De termijn van verjaring in deze zaak is op grond van art. 71 Sr aangevangen op 11 oktober 1995. Dit betekent dat het recht op vervolging in deze zaak jegens verdachte op 11 oktober 2004 is verjaard. De eventuele toepassing van art. 77b Sr. doet hier niet aan af, nu dit artikel slechts de mogelijke toepasbaarheid van volwassensancties betreft.
Met ingang van 1 januari 2006 is de Wet van 16 november 2005 (Stb. 2005, 595) in werking getreden, op grond waarvan de verjaringstermijn voor zeer ernstige delicten (waaronder moord) is opgeheven ten aanzien van meerderjarige verdachten. Voor minderjarigen geldt sedertdien op grond van art. 77d lid 3 Sr. voor misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld (waaronder moord), een verjaringstermijn van twintig jaren. Op grond van artikel III van deze wet is deze wijziging niet van toepassing nu het feit op 1 januari 2006 reeds verjaard was: Ten aanzien van dergelijke feiten blijven de wettelijke bepalingen inzake de verjaring van toepassing zoals zij luidden voor die datum.
De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat het recht tot vervolging van verdachte in deze zaak verjaard is en komt zij derhalve tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Nu de rechtbank in aanloop naar deze zitting zowel de raadsman als het Openbaar Ministerie heeft aangekondigd de verjaring van het feit jegens de destijds minderjarige verdachte aan de orde te zullen stellen, zal zij direct uitspraak doen en ziet de rechtbank geen reden het onderzoek (nogmaals) te schorsen.
4. Beslissing
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M. Vroom - Cramer, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.C. Enkelaar en A.J. Wesdorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. de Haan - Bogaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2013.