RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/306 HOREC
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. M.I. Houben,
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Boermans
Tevens hebben als derdenbelanghebbenden aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende1], en
[belanghebbende2],
beiden wonende te [woonplaats].
Bij besluit van 16 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een vergunning verleend voor een bij het horecabedrijf [bedrijf] behorend terras. Aan de terrasvergunning zijn voorschriften verbonden.
Bij besluit van 9 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een aan de terrasvergunning verbonden voorschrift ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derdenbelanghebbenden [belanghebbende1] ([belanghebbende1]) en [belanghebbende2] ([belanghebbende2]) hebben beiden een zienswijze ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verder zijn de derdenbelanghebbenden [belanghebbende1] en [belanghebbende2] verschenen.
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Eiser exploiteert het horecabedrijf [bedrijf] (het horecabedrijf) op het adres [adres] in [woonplaats]. Op 16 december 2009 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verlenging van de exploitatievergunning voor het horecabedrijf, waaronder tevens begrepen een terrasvergunning. De aanvraag voor een terrasvergunning heeft betrekking op een klein terras aan de gevel van het café en op een groter terras op een brugdeel aan de overzijde van het café.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser een exploitatievergunning voor het horecabedrijf verleend, waaronder een vergunning voor het gevelterras en voor het terras op het brugdeel aan de overzijde van het café. Daarbij is als voorschrift opgenomen dat de terrasvergunning bij meer dan één terrasovertreding zal worden ingetrokken.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen voormeld voorschrift dat aan de verleende terrasvergunning is verbonden. Verder hebben [belanghebbende1] en [belanghebbende2], als omwonenden, bezwaar gemaakt tegen het verlenen van de exploitatievergunning als geheel.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder bij het bestreden besluit de bezwaren van [belanghebbende1] en [belanghebbende2] ongegrond verklaard.
2. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3. De rechtbank stelt vast dat alleen eiser beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit betekent dat het geschil beperkt is tot het door eiser in bezwaar en beroep bestreden vergunningvoorschrift. De rechtbank heeft [belanghebbende1] en [belanghebbende2] als derdenbelanghebbenden uitgenodigd aan het geding deel te nemen, omdat zij een tegengesteld belang aan dat van eiser hebben, te weten het behoud van het desbetreffende vergunningvoorschrift. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het onder 1.2. vermelde vergunningvoorschrift uitsluitend betrekking heeft op het terras op het brugdeel aan de overzijde van het café.
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het hier aan de orde zijnde vergunningvoorschrift, te weten dat de terrasvergunning zal worden ingetrokken bij meer dan één terrasovertreding, rechtsgevolg heeft.
4.1. Anders dan eiser ter zitting heeft opgemerkt, heeft niet ieder voorschrift dat aan een vergunning is verbonden, rechtsgevolg. Een vergunningvoorschrift kan bijvoorbeeld slechts een mededeling van informatieve aard zijn waaraan geen rechtsgevolg is verbonden. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 februari 2010 (LJN: BL5363). Alleen indien met het vergunningvoorschrift aan betrokkene een rechtens verbindende verplichting wordt opgelegd, hem enig recht wordt onthouden of indien hij anderszins direct wordt geraakt in zijn rechtspositie, heeft het voorschrift rechtsgevolg (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2011, LJN: BU4598). Dat is bijvoorbeeld het geval met de aan de terrasvergunning verbonden voorschriften omtrent de afmetingen en de openingstijden van het terras. Die voorschriften beperken immers de reikwijdte van de terrasvergunning, in die zin dat aan eiser het recht wordt onthouden om de afmetingen en de openingstijden van het terras zelf vast te stellen.
4.2. Gelet op het onder 4.1. vermelde criterium, heeft het door eiser bestreden vergunningvoorschrift naar het oordeel van de rechtbank geen rechtsgevolg. Met het vergunningvoorschrift wordt eiser geen rechtens verbindende verplichting opgelegd, wordt hem geen recht onthouden en wordt hij evenmin anderszins direct geraakt in zijn rechtspositie. Het vergunningvoorschrift bevat een (informatieve) aankondiging van een nog te nemen besluit, te weten een besluit tot intrekking van de terrasvergunning, indien meer dan één overtreding wordt geconstateerd. Eiser kan te zijner tijd tegen een dergelijk intrekkingsbesluit een rechtsmiddel aanwenden. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat eiser door het opnemen van dit vergunningvoorschrift direct in zijn rechtspositie wordt geraakt.
5. Gelet op het voorgaande dient de rechtbank zich te onthouden van een inhoudelijk oordeel over het desbetreffende vergunningvoorschrift, nu dit slechts een informatieve mededeling bevat. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, voorzitter,
mrs. C. Bakker en M. Singeling, leden, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2013.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB