ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ9880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/757021-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F. Salomon
  • M.M. van der Nat
  • G.W.A. Lamsvelt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in het verkeer door aanmerkelijk onoplettend rijgedrag van een buschauffeur

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een buschauffeur die op 7 januari 2012 in Amstelveen door rood licht reed en vervolgens betrokken raakte bij een aanrijding met een sneltram. De bestuurder van de bus, die als beroepschauffeur werkte, negeerde een rood licht en vergewiste zich niet of een sneltram de kruising naderde. Dit leidde tot de dood van een passagier in de bus. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend had gedragen, wat resulteerde in schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank weegt de ernst van de verkeersfout en de gevolgen voor de nabestaanden zwaar, maar houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lange staat van dienst als buschauffeur zonder eerdere incidenten. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden op, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien de omstandigheden en de impact van het ongeval op de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/757021-12 (Promis)
Datum uitspraak: 3 april 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1951],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het adres [adres], [postcode] te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.E. Klein Overmeen, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 januari 2012 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bus - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Poortwachter en/of de kruising (oversteek) van de Poortwachter met de (vrijliggende) trambaan (sneltramlijn 51), zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een
ander, te weten [A], werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Poortwachter, komende uit de richting van de
Marskramer en gaande in de richting van De Uitvlucht,
-terwijl het donker was en/of
-terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is, gekomen ter hoogte van voornoemde kruising, niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het verkeer in zijn richting geldend ROOD licht uitstralend tweekleurig verkeerslicht,
verdachte is (vervolgens) voornoemde kruising opgereden en heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat een sneltram - gezien verdachtes rijrichting komend van links - bij WIT licht (negenoog), voornoemde kruising (zeer) dicht was genaderd,
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd voor voornoemde sneltram,
voornoemde sneltram is vervolgens tegen de door verdachte bestuurde bus aangereden en/of aangebotst,
hierdoor werd voornoemde [A], welke zich als passagier in de door verdachte bestuurde bus bevond, gedood;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 7 januari 2012 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bus - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Poortwachter en/of de kruising (oversteek) van de Poortwachter met de (vrijliggende) trambaan (sneltramlijn 51), zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Poortwachter, komende uit de richting van de Marskramer en gaande in de richting van De Uitvlucht,
-terwijl het donker was en/of
-terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is, gekomen ter hoogte van voornoemde kruising, niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het verkeer in zijn richting geldend ROOD licht uitstralend tweekleurig verkeerslicht, verdachte is (vervolgens) voornoemde kruising opgereden en heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat een sneltram - gezien verdachtes rijrichting komend van links - bij WIT licht (negenoog), voornoemde kruising (zeer) dicht was genaderd,
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd voor voornoemde sneltram,
voornoemde sneltram is vervolgens tegen de door verdachte bestuurde bus aangereden en/of aangebotst.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd het primair aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Het staat op basis van de in het dossier gevoegde bewijsmiddelen vast dat verdachte door rood licht is gereden en vervolgens de spoorwegovergang is opgereden. Op basis van de in het dossier gevoegde foto's en de getuigenverklaringen kan worden vastgesteld dat verdachte de rood licht uitstralende verkeerslichten al geruime tijd en tientallen meters voor de overgang heeft moeten kunnen waarnemen. Verdachte heeft bij het naderen van de trambaan echter niet nogmaals gekeken of de verkeerslichten (inmiddels) rood licht uitstraalden en evenmin of intussen een sneltram de overgang was genaderd, dit terwijl van verdachte als buschauffeur extra professionaliteit en oplettendheid mag worden verwacht. De Garantenstellung speelt dan ook een rol. Op grond van voornoemde omstandigheden heeft de officier van justitie gevorderd bewezen te verklaren dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettendheid heeft gedragen. De omstandigheid dat verdachtes aandacht naar de van rechts komende fietsers werd getrokken, is wellicht voorstelbaar, maar maakt niet dat geen sprake is van schuld.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Uit het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval blijkt niet dat verdachte zich onachtzaam, aanmerkelijk onvoorzichtig of nalatig heeft gehandeld. De raadsman heeft gewezen op verschillende omstandigheden die tezamen maken dat geen sprake is van schuld, te weten dat de trambaan pas vlak voor de overgang volledig was te overzien, de tram 45 kilometer per uur reed in plaats van de toegestane 35 kilometer per uur, verdachte zijn aandacht begrijpelijkerwijs op de fietsers die van rechts kwamen vestigde en daardoor het verkeerslicht heeft gemist en voorts niet is uitgesloten dat de tram zich aan het zicht van verdachte heeft onttrokken, omdat deze tram zich in de bocht achter - onder meer - bebouwing bevond op het moment dat verdachte de overgang naderde. Van een tijdelijke onoplettendheid van verdachte is evenmin sprake, nu verdachte zijn aandacht juist op de fietsers richtte. Verdachte heeft dan ook de op hem als buschauffeur rustende zorgplicht in acht genomen, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank i
Op 7 januari 2012 te Amstelveen rijdt verdachte als bestuurder van een bus, lijn 174, in de hoedanigheid van beroepschauffeur, over de Poortwachter.ii Verdachte komt uit de richting van de Marskramer en rijdt in de richting van De Uitvlucht.iii Het is donker.iv Verdachte is ter plaatse bekend. Aangekomen bij de kruising van de Poortwachter met de trambaan, sneltramlijn 51, rijdt verdachte vervolgens de overgang op.v Verdachte rijdt hierbij door rood licht.vi De sneltram nadert hierna de kruising, waarbij het voor deze tram geldende verkeerslicht wit licht uitstraalt.vii Verdachte neemt de sneltram lange tijd niet waar. Als verdachte op enig moment de sneltram, komend van links, ziet naderen, heeft hij geen tijd meer om snelheid te minderen.viii De sneltram rijdt vervolgens tegen de bus aan.ix Het slachtoffer [A], die zich in de bus bevindt, overlijdt ter plaatse.x Zij overlijdt door een niet-natuurlijke doodsoorzaak.xi Uit onderzoek blijkt dat de desbetreffende kruising is geregeld door middel van een verkeersinstallatie, die ten tijde van het ongeval in werking was, te weten een tweekleurig verkeerslicht. Wanneer een sneltram de spoorwegovergang nadert, straalt het onderste glas van het voor het verkeer in de richting van verdachte geldend verkeerslicht drie seconden vast amberkleurig licht uit. Na deze drie seconden straalt het bovenste glas vast rood licht uit. Na zes seconden rood licht, kan het glas van het negenoog, geldend voor de sneltram, wit licht uitstralen.xii Ongeveer twintig seconden nadat het voor de bus geldende verkeerslicht rood licht begint uit te stralen, bereikt de sneltram de rijbaan.xiii Het aan de linkerzijde van de rijbaan geplaatste tweekleurige verkeerslicht is te allen tijde voor verdachte zichtbaar.xiv
Nadere bewijsoverweging
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan (HR 1 juni 2004, LJN AO5822). De Hoge Raad heeft voorts bepaald dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat strijdig is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in voorbedoelde zin (HR 29 april 2008, LJN: BD0544).
De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van één verkeersovertreding, namelijk het negeren van rood licht. Het negeren van een rood verkeerslicht dient naar het oordeel van de rechtbank aangemerkt te worden als een ernstige verkeersfout. In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het aankomt op het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Het negeren van een rood verkeerslicht brengt de lichamelijke gezondheid van medeverkeersdeelnemers, alsmede de verkeersveiligheid in het algemeen, zonder uitzondering in gevaar. Daarbij komt dat verdachte, zoals hij ter zitting heeft verklaard, voorafgaande aan het moment dat hij de verkeerslichten naderde en vervolgens de kruising opreed, heeft geanticipeerd op twee fietsers die - voor verdachtes rijrichting komend van rechts - het fietspad bereden. De omstandigheid dat verdachte zijn aandacht op deze fietsers heeft gevestigd, ontslaat hem echter niet van de verplichting zich ervan te vergewissen of het voor het verkeer in zijn richting geldend tweekleurig verkeerslicht inmiddels rood licht uitstraalde en of nog andere verkeersdeelnemers, waaronder een sneltram, voornoemde kruising waren genaderd. Dit geldt temeer nu verdachte een ervaren beroepschauffeur betreft, die ter plaatse bekend was. Op hem rust aldus een extra verantwoordelijkheid om zich van voornoemde omstandigheden te vergewissen. Op grond van voornoemde feiten in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De overige door de raadsman gevoerde verweren worden weerlegd door de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank is overigens met de raadsman van oordeel dat sprake is van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 7 januari 2012 te Amstelveen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bus - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Poortwachter en de kruising, oversteek, van de Poortwachter met de trambaan sneltramlijn 51, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [A], werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Poortwachter, komende uit de richting van de
Marskramer en gaande in de richting van De Uitvlucht,
- terwijl het donker was en
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
verdachte is, gekomen ter hoogte van voornoemde kruising, niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en voor het verkeer in zijn richting geldend ROOD licht uitstralend tweekleurig verkeerslicht,
verdachte is vervolgens voornoemde kruising opgereden en heeft zich daarbij niet van vergewist dat een sneltram - gezien verdachtes rijrichting komend van links - bij WIT licht negenoog, voornoemde kruising dicht was genaderd,
voornoemde sneltram is vervolgens tegen de door verdachte bestuurde bus aangereden,
hierdoor werd voornoemde [A], welke zich als passagier in de door verdachte bestuurde bus bevond, gedood.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
8.2. Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit de strafeis van de officier van justitie terug te brengen tot nihil, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval en de geringe mate van verwijtbaarheid. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is door het overlijden van het slachtoffer getraumatiseerd geraakt en is hiervoor onder behandeling bij een psychotherapeut. Verdachte heeft verantwoordelijkheid getoond door na het ongeval de partner van het slachtoffer te condoleren en collega's te informeren. Daarnaast is verdachte first offender en is hij reeds 30 jaren beroepschauffeur en heeft hij nooit eerder een verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte tilt zwaar aan zijn werk, maar hij mag van zijn werkgever zijn werkzaamheden nog niet continueren, hetgeen als een straf voelt, aldus de raadsman.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 7 januari 2012 een voor hem geldend rood verkeerslicht genegeerd, is vervolgens de kruising van de Poortwachter met de trambaan opgereden zonder zich ervan te vergewissen of een sneltram de kruising was genaderd, waarna een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de door hem bestuurde bus en een sneltram. De bestuurder van de sneltram zag geen kans tijdig te remmen om het ongeluk te voorkomen. Door het handelen van verdachte is [A] komen te overlijden, een jonge vrouw die nog een leven voor zich had. Verdachte heeft door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer en haar omgeving. Verdachte heeft voorts door zijn gedrag de lichamelijke gezondheid van medeweggebruikers, waaronder de passagiers die hij vervoerde, in gevaar gebracht. Dit is een ernstig feit. Het oversteken van een sneltramovergang met een bus vergt een bijzondere oplettendheid en een grote mate van voorzichtigheid van de chauffeur. Verdachte is als ervaren beroepschauffeur tekortgeschoten in deze zorgplicht. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit. Daarbij komt dat verdachte, zoals hij ter zitting heeft verklaard, ruim dertig jaar als buschauffeur heeft gewerkt en nimmer een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt. Dat getuigt van een - in het algemeen - correcte rijstijl, in welk licht het ten laste gelegde moet worden beschouwd als een uitzondering. Verdachte kan zijn werk als buschauffeur momenteel niet meer uitoefenen, nu zijn werkgever hier thans nog niet mee instemt, hetgeen verdachte als een straf ervaart. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met de proceshouding van verdachte. Op zitting is gebleken dat het ongeval verdachte aanzienlijk heeft geraakt en dat verdachte zich bewust is van het leed dat hij heeft veroorzaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij nog dagelijks aan het ongeval terugdenkt. Dit past in het beeld dat verdachte doordrongen is van de ernst van het feit. Voorts heeft verdachte sinds het ongeval ernstige psychische klachten en is onder behandeling van een psychotherapeut en krijgt medicatie voorgeschreven.
Bij de strafoplegging wordt voorts acht geslagen op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Op grond van de huidige oriëntatiepunten, dient bij een aanmerkelijke verkeersfout ten gevolge waarvan een persoon komt te overlijden, als uitgangspunt te gelden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank het - met de officier van justitie en de raadsman - niet passend om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal daarom in plaats van voornoemde gevangenisstraf een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat het opleggen van een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid volstaat, gelet op voornoemde omstandigheden en op de periode die sinds het ten laste gelegde feit tot aan de berechting is verstreken, te weten meer dan één jaar, hetgeen een zware last voor verdachte moet zijn geweest. Daarnaast is tevens van belang dat verdachte over zijn rijbewijs dient te kunnen beschikken indien hij zijn werkzaamheden mag hervatten. Gelet echter op genoemde oriëntatiepunten zal de rechtbank het opleggen van een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid compenseren met het opleggen van een hogere dan de officier van justitie gevorderde werkstraf.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (twaalf) maanden. Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren gestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. M.M. van der Nat en G.W.A. Lamsvelt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Rigter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 april 2013.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii P. 1 009.
iii P. 5 012.
iv P. 5 005.
v De ter terechtzitting van 20 maart 2013 door verdachte afgelegde verklaring.
vi P. 3 015, p. 3 021, p. 3 029, p. 3 039 en p. 5 012.
vii P. 3 003.
viii P. 1 009.
ix P. 1 009, p. 3 003 en p. 5 012.
x P. 2 001-2 002.
xi Een verslag, zijnde een verslag betreffende een niet natuurlijke dood, opgemaakt door de lijkschouwer, forensisch arts, [B], werkzaam bij de GGD, d.d. 8 januari 2012, p. 4 006 en een verslag, zijnde een verslag betreffende een niet natuurlijke dood, opgemaakt door een lijkschouwer [C] d.d. 8 januari 012, p. 4 010-4 011.
xii P. 5 011.
xiii P. 5 031.
xiv P. 5 012.
??
??
??
??
Vonnis inzake: [verdachte] (Promis)
Parketnummer: 13/757021-12
__________________________________________________________________________________
2
9