RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/2825 AW
AWB 12/2829 AW
AWB 12/2837 AW
AWB 12/2842 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1],
wonende te [woonplaats 1],
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2],
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 3],
[eiser 4],
wonende te [woonplaats 4],
eisers,
gemachtigde mr. G.M. Terlingen,
de korpschef van de landelijke politiedienst, voorheen de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Burghout
Bij besluiten van 21 oktober 2011 (de primaire besluiten 1) heeft verweerder het verzoek om functieonderhoud van eisers definitief afgewezen.
Bij besluiten van 24 oktober 2011 (de primaire besluiten 2) heeft verweerder de uitgangspositie van eisers ongewijzigd vastgesteld in de functie [functie 1].
Bij besluit van 26 april 2012 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld 7 maart 2012.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [betrokkene 1], functiekundige.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie (CAO) 2008-2010 is vastgelegd dat er één functiegebouw voor de Politie Nederland: het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), zal worden ingevoerd met daarbij een nieuw functiewaarderingssysteem waarmee de functies uit het LFNP worden gewaardeerd. Het nieuwe LFNP kent circa 100 landelijk geldende functiebeschrijvingen, voorzien van een waardering per functie. Met de invoering van het LFNP bestaat er voor de organisaties niet langer een mogelijkheid om zelf functies te beschrijven en te waarderen, omdat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van functies uit het LFNP. De functie die een politiemedewerker bekleedt op 31 maart 2011 wordt in beginsel als uitgangspunt genomen voor de omzetting (matching) van de ‘oude’ functie naar een functie binnen het nieuwe LFNP. Voor een goede omzetting is daarom van belang dat de functie die op die datum wordt vervuld goed is omschreven. De medewerkers van de politie hebben daarom eenmalig de mogelijkheid gekregen om functieonderhoud aan te vragen.
1.2. Eisers zijn allen werkzaam als [functie 1] (hierna: [functie 1]) bij [afdeling 1] ([afdeling 1]) van de landelijke politie, voorheen de politieregio Amsterdam-Amstelland. Bij brief van 20 april 2011 is hen meegedeeld dat hun voorgenomen uitgangspositie de [functie 1] is. Omdat eisers van mening zijn dat met de werkzaamheden die zij verrichten in de functiebeschrijving van de functie [functie 1] onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan de feitelijk door hen verrichte werkzaamheden, hebben eisers in mei 2011 functieonderhoud aangevraagd. Dit verzoek is door verweerder afgewezen. Verweerder heeft besloten dat de door eisers verrichte werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van en passen binnen de functiebeschrijving van [functie 2]. Nu namens eisers geen andere gronden zijn gericht tegen de vaststelling uitgangspositie is deze op juiste gronden is vastgesteld, aldus verweerder.
2.1. Artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) luidt ten tijde hier van belang als volgt:
De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.
2.2. De bedoelde ministeriële regeling is de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp):
Artikel 2, tweede lid, van de Trfp luidt als volgt:
In de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, maakt de ambtenaar aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
Artikel 4 van de Trfp luidt als volgt:
Het bevoegd gezag wijst de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid:
a. niet zijn opgedragen
b. niet gedurende ten minste één jaar op enig moment geheel of gedeeltelijk binnen de referteperiode zijn verricht of
c. niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BL6876) gaat het bij (een verzoek om) functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Bij de beantwoording van deze vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats. Die beantwoording moet zich immers richten op de vaststelling van feiten.
3. Beoordeling van het beroep.
3.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2. Verweerder is - kort samengevat - van mening dat de door eisers verrichte werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van en passen binnen de functiebeschrijving van [functie 1].
3.3. Niet in geschil is tussen partijen dat in de taakinventarisatie genoemde werkzaamheden aan eisers zijn opgedragen en dat deze gedurende de referteperiode zijn verricht. Om in aanmerking te komen voor functieonderhoud dienen eisers daarom aannemelijk te maken dat deze werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functie [functie 1].
3.4.1. Eisers hebben aangevoerd dat de werkzaamheden die zij verrichten in het kader van het [opleiding 1] voor de [afdeling 1] verder gaan dan het bijdragen aan de ontwikkeling van instrumenten, methoden, technieken en procedures binnen hun vakgebied. Eisers hebben er ter zitting de nadruk opgelegd dat zij zelfstandig [opleiding 1], waarna dit geïmplementeerd wordt in de opleiding. Eisers hebben op verzoek van de dienstleiding voor de politieregio Amsterdam eind jaren 80 een aparte opleiding op touw gezet.
3.4.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers, met het zelfstandig ontwikkelen van de lesplannen, bijdragen aan het totale landelijke opleidingsplan. Eisers houden zich daarin uitsluitend bezig met de specifieke [functie-inhoud 1]. Zij zijn niet betrokken bij de meer elementaire onderdelen van de opleiding, zoals [onderdelen].
3.4.3. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gehanteerde omschrijving “draagt bij aan de [opleiding 1] betreffende het vakgebied” niet wezenlijk afwijkt van de werkzaamheden die eisers verrichten in het kader van de specialistische [opleiding 1]. Ook de rechtbank komt tot het oordeel dat de opleiding die eisers verzorgen binnen landelijk kader moet worden bezien. Daarbij is het van belang dat eisers zich focussen op de specifieke [functie-inhoud 1] waarbij de integrale beroepsvaardigheden buiten beschouwing blijven. Zo is ter zitting gebleken dat de [lessen 1] die eisers verzorgen de aankomende [functie 3] leert hoe hij met de beperkingen van de uitrusting van de [functie 3] adequaat kan handelen in een noodsituatie. De basis lessen 1] komen daarbij niet meer aan de orde. Hetzelfde geldt voor het taakaccent bereden politie; deze agenten hebben eerst paard leren rijden, voordat zij bij eisers in de opleiding komen. Van de activiteiten die eisers voor [afdeling 2] verrichten is gebleken dat dit een verdieping van de opleiding is. Dit moet daarom ook in breder, landelijk, verband worden gezien.
Daar komt bij dat de door eisers gestarte opleiding inmiddels in overeenstemming met de landelijke eisen van de Politie Academie is gebracht. Eisers zijn daartoe opgeleid tot [functie 4]. De rechtbank is van oordeel dat ook op grond van hiervan niet is vol te houden dat eisers zelfstandige eindverantwoordelijkheid dragen voor inhoud en ontwikkeling van de door hen verzorgde opleiding. De beroepsgrond slaagt niet.
3.5.1. Eisers zijn verder van mening dat verweerder niet consistent heeft gehandeld door in de functiebeschrijvingen van zowel de [functie 5] als de [functie 1] de formulering “draagt kennis van het vakgebied over, onder meer door het samenstellen van handboeken, het geven van voorlichting, het vervaardigen van cursusmateriaal en het optreden als docent” onder het kopje “Opleiding/Instructie”op te nemen.
3.5.2. Verweerder heeft uiteengezet dat de verschillen tussen de vele functies in het functiegebouw vaak klein zijn. De opleidingstaak van de [functie 1] en [functie 5] is hetzelfde, maar het verschil zit in de omvang van het vakgebied. Bij de [functie 1] is dat een beperkt gebied, namelijk de [afdeling 1], en bij de [functie 5] zijn het meerdere vakgebieden.
3.5.3. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eenzelfde omschrijving in beide functies voorkomt, niet automatisch betekent dat de omschrijving in de functiebeschrijving van de [functie 1] niet juist is, dan wel dat de taken van eisers hier niet onder te scharen vallen. Nu ter zitting is gebleken dat het vakgebied van eisers zich beperkt tot de [afdeling 1] en de vaardigheden die voor die afdeling vereist zijn, is de rechtbank van oordeel dat de taken ten aanzien van het overdragen van kennis onder de functiebeschrijving van de [functie 1] kunnen worden geschaard. Van een wezenlijke afwijking is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
3.6.1. Eisers hebben ten slotte ter zitting een aantal werkzaamheden genoemd die niet in hun taakinventarisatie zijn opgenomen, zoals het beheren van apparatuur, het uitzoeken van specialistische materialen, waaronder [materialen].
3.6.2. Verweerder heeft aangevoerd dat die taken niet kunnen worden beoordeeld, nu zij niet in de taakinventarisatie zijn opgenomen.
3.6.3. De rechtbank overweegt dat de weergave van taken in een functiebeschrijving per definitie abstracter is dan die in een taakomschrijving die door de medewerker zelf en/of zijn leidinggevende is opgesteld. Dit heeft te maken met het feit dat in een organisatie de organieke functies worden beschreven en vervolgens in een systeem van beredeneerd vergelijken worden gewaardeerd. De kern van die taken die de medewerker verricht moeten wel zijn terug te vinden in de functiebeschrijving, niet alleen in de definitie van de functie, maar ook in de Hoofdbestanddelen en de uitwerking daarvan.
De rechtbank is van oordeel dat de kerntaken in voldoende mate in de functiebeschrijving van de [functie 1] zijn terug te vinden. Bij “Overige taken” is immers opgenomen: “beheert apparatuur”. Het uitzoeken van specialistische materialen komt naar het oordeel van de rechtbank terug in de omschrijving: “draagt bij aan de [opleiding 1] betreffende het vakgebied”.
3.7. Het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Verweerder heeft terecht in het besluit op bezwaar overwogen dat een dergelijk beroep pas kans van slagen heeft, indien is vastgesteld dat er sprake is van wezenlijk afwijkende werkzaamheden. Zoals hier boven is overwogen, is dat in het geval van eiser niet aan de orde, zodat de vergelijking met een andere functie niet hoeft te worden gemaakt.
3.8. Eisers hebben geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de ongewijzigde vaststelling van de uitgangspositie. Nu er een terughoudende toetsing dient te worden gehanteerd, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de uitgangspositie van eisers onjuist is vastgesteld in de functie [functie 1].
4. Nu geen van de beroepsgronden doel treft, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eisers dient te vergoeden. Evenmin is er aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB