Afdeling privaatrecht
Verzoek verlenging ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdzorg
Zaaknummer: 536051 / RK 13-245 (muhp gesloten) en 536055 / RK 13-247 (verl.ots)
Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van de verzoeken van het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna ook te noemen: het BJAA,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [plaats] op [1996].
[moeder], wonende te [plaats], is de moeder.
De moeder is belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt: de moeder en de minderjarige.
1. Verloop van de procedure
Op 13 februari 2013 heeft het BJAA een verzoekschrift met bijlagen ingediend, waaronder het hulpverleningsplan en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt het BJAA een machtiging te verlenen om de minderjarige in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.
Een verwijzing, geldend als indicatiebesluit, is overgelegd.
De verklaring van instemming van een gedragswetenschapper conform artikel 29c lid 4 Wet op de jeugdzorg (Wjz), niet gebaseerd op onderzoek - onderzoek feitelijk onmogelijk -, is op 1 maart 2013 ter griffie van de rechtbank ontvangen.
Op 10 april 2013 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de raadsman van de minderjarige, mr. M. R.P. Hoppenbrouwers;
- mevrouw [A], namens het BJAA.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn de minderjarige en de moeder niet verschenen.
2. Beoordeling van het verzochte
Bij beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 21 april 2009 is voornoemde minderjarige onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 21 april 2013.
In het kader van de ondertoezichtstelling is voornoemde minderjarige uit huis geplaatst. De laatst gegeven machtiging voor verblijf in gesloten jeugdzorg is geldig tot 11 april 2013.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [A] namens het BJAA gepersisteerd bij de verzoeken en dit mondeling toegelicht. De minderjarige is in december 2012 weggelopen tijdens zijn verlof en niet teruggekeerd naar de Koppeling. Alle hulp stagneert door het wegloopgedrag van de minderjarige. De kindsignalen zijn nog steeds aanwezig. Uit psychologisch onderzoek is naar voren gekomen dat bij de minderjarige sprake is van narcistische en antisociale trekken, naast een zeer beperkte gewetensontwikkeling. De minderjarige gaat niet naar school en er zijn politie- en justitiecontacten. Er is geen zicht op het netwerk van de minderjarige. De minderjarige gaat om met oudere jongeren die bij de politie bekend zijn. De MHS die is opgelegd in een strafzaak tegen de minderjarige, is teruggemeld en de taakstraf is mislukt. De Koppeling laat weten dat er weinig behandeling te bieden is. De hulp die in het verleden is geboden is niet aangeslagen.
De raadsman van de minderjarige heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij zich niet verzet tegen verlenging van de ondertoezichtstelling. De raadsman noemt als positief punt dat de minderjarige al langere tijd niet met de politie in aanraking is gekomen.
Het lijkt een vast patroon te zijn dat de minderjarige na iedere opname weer zijn eigen gang gaat. De Koppeling heeft aangegeven de minderjarige eigenlijk geen behandeling meer te kunnen bieden. Als er geen andere inrichting is waar de minderjarige nog een behandeling kan krijgen, dient het verzoek te worden afgewezen, aldus de raadsman. De raadsman verwijst in dit kader naar jurisprudentie (LJN: BK 1779).
De raadsman voert voorts aan dat oncontroleerbaar is of bij het indienen van het verlengingsverzoek de verwijzing, die geldt als indicatiebesluit, inderdaad tussentijds is getoetst. Tenslotte voert de raadsman aan dat het een artikel 29b Wjz verzoek betreft, terwijl de gedragswetenschapper de minderjarige niet heeft gesproken. De raadsman stelt dat onder deze omstandigheden uitsluitend een voorlopige machtiging kan worden afgegeven en het onderhavige verzoek derhalve dient te worden afgewezen. De raadsman verwijst naar LJN: BP 4820, BN 5541 en BN 9213.
Nu de gronden voor een ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn, dient de maatregel te worden verlengd. De zorgen zijn groot en zijn al langere tijd aan de orde. De verblijfplaats van de minderjarige is op dit moment niet bekend en ook is niet bekend met wie hij omgaat. De minderjarige houdt zich niet aan afspraken en loopt voortdurend weg voor de hulpverlening. Uit rapportage komt naar voren dat de gewetensontwikkeling van de minderjarige zeer zorgelijk is. Hij heeft geen probleembesef wat maakt dat hij niet gemotiveerd is voor hulpverlening. De kinderrechter acht het van belang dat er een gezinsvoogd in het kader van een ondertoezichtstelling de minderjarige en diens situatie
- voor zover mogelijk - blijft monitoren.
De kinderrechter zal het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing afwijzen en overweegt daartoe het volgende.
De minderjarige heeft zich in december 2012 onttrokken aan de behandeling bij de Koppeling door weg te lopen bij de opstart van zijn verlof. Ook is de minderjarige in het verleden bij de Hoenderloogroep weggelopen. Gebleken is dat na iedere opname de minderjarige weer geheel zijn eigen gang gaat, waarbij de forse gedragsproblematiek bij de minderjarige een rol speelt. Vastgesteld kan worden dat de behandelingen niet beklijven bij de minderjarige. Het BJAA is voornemens de minderjarige opnieuw in De Koppeling te plaatsen als de machtiging wordt verleend. De Koppeling heeft echter aangegeven de minderjarige (eigenlijk) geen behandeling meer te kunnen bieden. Het afgeven van een machtiging in dit stadium acht de kinderrechter dan ook in strijd met artikel 5 lid 1 onder d van het EVRM. Het doel van een machtiging tot gesloten jeugdzorg moet immers zijn dat een kind de behandeling krijgt die het nodig heeft. Zeker wanneer eerdere plaatsingen niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd dient zorgvuldig vast gesteld te worden welke instelling wel aan de behoeften van de minderjarige voldoet. Buiten De Koppeling is ter terechtzitting geen andere inrichting genoemd waar de minderjarige geplaatst zou kunnen worden. Onder deze omstandigheden en gelet op de inhoud van het dossier, zal de kinderrechter het verzoek dan ook afwijzen.
Daarnaast overweegt de kinderrechter dat hoe moeizaam de begeleiding door de opstelling van de minderjarige ook verloopt het te prefereren is ambulant nog enigszins toezicht te houden in plaats van enkel toezicht te kunnen houden doordat de minderjarige steeds op de vlucht is uit vrees voor een gesloten plaatsing.
Tenslotte overweegt de kinderrechter nog dat in de instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper staat vermeld dat de gedragswetenschapper de minderjarige niet heeft gesproken. Uit deze verklaring, die is opgesteld aan de hand van het dossier, kan niet worden afgeleid dat een gesloten machtiging noodzakelijk is voor de minderjarige.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
- verlengt de ondertoezichtstelling ten aanzien van voornoemde minderjarige met ingang van 21 april 2013 voor de duur van een jaar, uit te voeren door het BJAA, gevestigd te Amsterdam;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot gesloten jeugdzorg.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van de Water, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2013, in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman van Saase-Zaagman, griffier..
Aan deze plaatsing zijn kosten verbonden, in welke kosten de ouders dienen bij te dragen op grond van de artikelen 69 en 72 van de Wet op de Jeugdzorg, tenzij op andere wijze in betaling wordt voorzien.
Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (Prinsengracht 436 / Postbus 1312, 1000 BH / fax: 020 - 541 1899).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.