ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3158

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/40-F 535060 / FT RK 13-200
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.J. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van faillissement na verzet met veroordeling opposant in de kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2013 uitspraak gedaan over het verzet tegen een faillissementsverklaring. De opposant, vertegenwoordigd door mr. H. Dogan, had verzet aangetekend tegen het vonnis van 15 januari 2013, waarbij hij op verzoek van de geopposeerden in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant niet in de toestand verkeerde van te hebben opgehouden te betalen. De vorderingen van de geopposeerden waren gebaseerd op de veronderstelling dat de opposant als werkgever had opgetreden en werknemers in loondienst had of had gehad. De rechtbank oordeelde dat deze veronderstelling niet juist was, aangezien de opposant een eenmanszaak had gedreven en nooit werknemers in dienst had gehad.

De rechtbank merkte op dat indien er onduidelijkheid bestaat over de loongegevens van een ondernemer, het niet gepast is om faillissement aan te vragen als dwangmiddel. In plaats daarvan zou een minder vergaand dwangmiddel, zoals een kort geding, meer op zijn plaats zijn. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en vernietigde het vonnis van 15 januari 2013. De advertentiekosten werden vastgesteld op nihil.

De rechtbank oordeelde verder over de proceskosten en stelde vast dat de opposant verantwoordelijk was voor de kosten van de aanvraag van het faillissement en de kosten van het verzet, omdat hij onjuiste informatie had verstrekt aan de Kamer van Koophandel. De kosten van de curator en de verschotten werden ook vastgesteld en aan de opposant opgelegd. Dit vonnis benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door ondernemers en de gevolgen van onjuiste vermeldingen in het handelsregister.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
faillissementsnummer: 13/40-F
uitspraakdatum: 18 februari 2013
vernietiging faillissement
Op 29 januari 2013 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een ver¬zoekschrift, nummer
535060 / FT RK 13-200, van:
[A]
geboren op [dag-maand-jaar] te [plaats] [(land)]
wonende te [postcode-plaats], [adres-huisnummer]
voorheen handelend onder de naam [B]
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam onder nummer --
gevestigd te [postcode-plaats], [adres-huisnummer]
- hierna te noemen: opposant,
ingediend door mr. H. Dogan, advocaat te Amsterdam,
strekkende tot vernietiging van het vonnis van deze rechtbank van 15 januari 2013 waarbij opposant op verzoek van:
1.de stichting STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG
2. de stichting STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BEROEPSGOEDEREN VERVOER OVER DE WEG EN VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN
beiden gevestigd te Amsterdam
- hierna te noemen: geopposeerden,
advocaat mr. J.A. Trimbach,
in staat van faillissement is verklaard;
De rechter heeft kennisgenomen van de stukken, op het faillissement betrekking hebbende, waaronder het vonnis waartegen verzet.
Het verzetschrift is behandeld in raadkamer van deze rechtbank van 13 januari 2013.
Ter terechtzitting alsmede uit de stukken is gebleken dat opposant niet verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. De door geopposeerden ingediende vorderingen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat opposant als werkgever zou hebben opgetreden en werknemers in loondienst zou hebben of zou hebben gehad.
Bij Besluit Bekendmaking wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsgoederenvervoer over de weg, hierna het Besluit, heeft de Minister deelneming aan het bedrijfstakpensioenfonds verplicht gesteld voor de in het Besluit genoemde categorieën van werknemers, die in dienst zijn bij een onderneming in het Beroepsgoederenvervoer op de Weg. De onderneming van opposant valt als koeriersbedrijf onder artikel 4 van het Besluit gegeven definitie van een Onderneming in het beroepsvervoer over de weg.
Ondanks verzoeken daartoe heeft opposant aan geopposeerde sub 1 geen loongegevens verstrekt van werknemers die hij in dienst heeft of heeft gehad.
-2-
Facturen die geopposeerde sub 1 hem heeft gezonden op grond van schattingen heeft hij onbetaald gelaten.
Thans staat echter vast dat opposant een eenmanszaak heeft gedreven en dat hij nimmer werknemers in dienst heeft gehad. Daarmee moet worden vastgesteld dat geopposeerde sub 1 op grond van het Besluit geen vorderingen op opposant heeft. Met die vaststelling valt ook het gedeelte van de vordering bestaande uit buitengerechtelijke kosten ter incasso weg.
Voor de gestelde vordering van geopposeerde sub 2 geldt, zij het op iets andere gronden, hetzelfde.
De vordering van geopposeerde sub 2 berust op de stelling dat opposant valt onder de werking van de CAO voor het beroepsgoederenvervoer.
Nu echter vaststaat dat opposant nimmer personeel in loondienst heeft gehad staat tevens vast dat uit die CAO voor hem geen verplichtingen voortvloeien. Geopposeerde sub 2 heeft dus geen vordering op opposant op grond van die CAO, zodat ook kosten ter incasso van die vorderingen geen vordering op opposant opleveren.
Het verzet is derhalve gegrond.
Met betrekking tot de proceskosten wordt overwogen dat opposant heeft erkend dat hij in het register van de Kamer van Koophandel heeft doen vermelden dat zijn onderneming 13 personen in dienst had, hoewel hij in werkelijkheid niemand in dienst had.
Deze vermelding in aanmerking nemend lag het op de weg van opposant, toen geopposeerden hem om inlichtingen vroegen over de personen die bij hem in dienst waren, die inlichtingen te verstrekken en aan geopposeerden te berichten dat die vermelding onjuist was. Het is in dit geval dan ook aan
opposant zelf te wijten dat geopposeerden in de veronderstelling konden verkeren dat zij een vordering op hem hadden. Daarom dient opposant de kosten van de aanvraag van het faillissement en die van het verzet te dragen.
Tenslotte veroorlooft de rechtbank zich nog het volgende op te merken. Indien niet duidelijk is of een ondernemer werknemers in loondienst heeft en een instelling met vergelijkbare taken als geopposeerden niet beschikt over concrete aanwijzingen, waaruit kan volgen dat die ondernemer werknemers in dienst heeft op grond waarvan hij gehouden is tot afdracht van gelden aan die instelling, is het, indien een ondernemer geen antwoord geeft op vragen over loongegevens, niet de juiste weg om die ondernemer tot het verstrekken van die inlichtingen te dwingen door zijn faillissement aan te vragen, maar dient die instelling een minder vergaand dwangmiddel te gebruiken, zoals het instellen van een vordering in kort geding tot verstrekken van de gevraagde inlichtingen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
BESLISSING:
De rechtbank:
Verklaart het verzet gegrond;
Vernietigt het vonnis van 15 januari 2013;
Stelt het salaris van de curator mr. D.D. Nijkamp vast op € 2.868,- en de verschotten op € 114,72 en de kosten van de aanvraag van het faillissement aan de zijde van geopposeerden op € 2.723,38
(€ 1.199,88 (kosten aanvragers) + € 1.249,50 (salaris raadsman) + € 274,= (griffierecht)), genoemde bedragen te vermeerderen met de daarover verschuldigde omzetbelasting en brengt deze bedragen, alsmede de kosten van het verzet, aan de zijde van opposant tot aan deze uitspraak begroot op € 1.171,=, ten laste van ten laste van opposant;
Stelt de advertentiekosten vast op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. Peeters en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2013.?