ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3380

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
CV12-32629
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst door werkloosheid huurder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2013, vorderde de stichting Woningstichting Rochdale de ontbinding van de huurovereenkomst met gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], en de ontruiming van de gehuurde woning wegens huurachterstand. De huurachterstand was ontstaan door werkloosheid van [gedaagde 2], die ten onrechte geen uitkering had ontvangen. Rochdale had eerder een verstekvonnis verkregen, maar gedaagden stelden dat de achterstand onterecht was ontstaan door een foutieve boeking van een huurbetaling door Rochdale. Tijdens de zitting werd duidelijk dat gedaagden zich inspanden om de achterstand weg te werken en dat Rochdale niet voldoende had geprobeerd om tot een oplossing te komen voordat zij tot dagvaarding overging. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontbinding en ontruiming niet toewijsbaar was, omdat Rochdale niet had voldaan aan de verwachtingen van een oplossingsgerichte houding. De hoofdsom van de huurachterstand werd wel toegewezen, maar de vordering tot ontbinding en ontruiming werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
AFDELING PRIVAATRECHT
Kenmerk : CV 12-32629
Datum : 29 mei 2013
178
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
de stichting WONINGSTICHTING ROCHDALE
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam
eiseres
nader te noemen Rochdale
gemachtigde: [naam gemachtigde]
t e g e n:
1. [gedaagde]
en
2. [gedaagde]
beiden wonende te [plaats]
gedaagden
gemachtigde: mr. J. Bouter
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
-de dagvaarding van 12 oktober 2012 inhoudende de vordering van Rochdale
-de conclusie van antwoord van gedaagden met bewijsstukken
Vervolgens is bij tussenvonnis van 13 februari 2013 bepaald een comparitie van partijen gelast. Deze is op 6 mei 2013 gehouden. Verschenen zijn de gemachtigde van Rochdale, alsmede [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bijgestaan door hun gemachtigde.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1.Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1.[gedaagde 1] en [gedaagde 2] huren van Rochdale de woning aan de Van [adres] te [plaats] tegen een huurprijs die sinds 1 november 2013 € 438,81 bedraagt.
1.2.Bij dagvaarding van 6 december 2011 heeft Rochdale [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedagvaard voor een huurachterstand van € 518,09, met nevenvorderingen. Bij verstekvonnis van 16 januari 2012 is deze vordering toegewezen.
1.3.In een brief van 23 april 2012 van Rochdale geadresseerd aan [gedaagde 1] heeft Rochdale te kennen gegeven dat zij een op 16 augustus 2011 ontvangen betaling van € 490,84 heeft geboekt op een door [gedaagde 1] eveneens van Rochdale gehuurde bedrijfsruimte.
1.4.Bij brief van 24 juli 2012 van [gedaagde 2] aan Rochdale heeft [gedaagde 2] Rochdale erop attent gemaakt dat bovengenoemde betaling door haar ([gedaagde 2]) is verricht en bestemd was voor de huur van de woning en niet voor een door [gedaagde 1] gehuurde bedrijfsruimte. [gedaagde 2] verzoekt dit recht te zetten.
Vordering
2.Rochdale vordert de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen en ter beschikking van Rochdale te stellen. Voorts vordert Rochdale [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van € 3.649,01, bestaande € 2.994,93 aan hoofdsom en € 654,08 aan buitengerechtelijke incassokosten. Rochdale stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor het bedrag van de hoofdsom aan huurachterstand hebben laten ontstaan. Gelet op het vonnis van 16 januari 2012 en op de hoogte van de actuele huurachterstand zijn de gevorderde ontbinding/ontruiming toewijsbaar, aldus Rochdale.
Verweer
3.[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verweren zich tegen deze vordering. Zij erkennen de huurachterstand zoals thans gevorderd tot en met april 2013, zij het dat Rochdale daarbij geen rekening heeft gehouden met een betaling van € 550,00 op 29 april 2013. De achterstand is ontstaan door toedoen van de omstandigheid dat [gedaagde 2] werkeloos is geworden. Zij heeft toen ten onrechte geen uitkering gekregen. Een beroepsprocedure tegen dat besluit loopt nog. Indien [gedaagde 2] in die procedure in het gelijk wordt gesteld zal zij in staat zijn in één keer de achterstand in te lopen. Maar ook nu lopen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de huurachterstand met ruim € 100,00 per maand in. [gedaagde 2] heeft nu weer werk. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben steeds al het mogelijke gedaan om te voorkomen dat de achterstand onnodig zou oplopen en zullen dat ook blijven doen. De dagvaarding leidende tot het verstekvonnis van 16 januari 2012 is ten onrechte uitgebracht omdat de toen bestaande achterstand is ontstaan doordat Rochdale ten onrechte een huurbetaling had geboekt op de huur van de door [gedaagde 1] gehuurde bedrijfsruimte. Rochdale heeft nooit actie ondernomen op basis van het Convenant Vroeg Eropaf 2012-2013 en heeft in plaats van in het kader van dit convenant naar een oplossing te zoeken [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedagvaard, waarmee onnodig kosten zijn gegenereerd, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
4.De vordering in hoofdsom is niet betwist en daarom toewijsbaar. Rochdale heeft ter zitting verklaard aan te nemen dat de betaling van 29 april 2013 is verricht als door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesteld. Deze zal afgeboekt worden op de huur van mei 2013.
5.Het bovenstaande betekent dat de hoofdsom toewijsbaar is, zij het dat het verschil tussen de betaling van € 550,00 en de huur van mei 2013 (€ 438,81), zijnde een bedrag van € 111,19 op de hoofdsom van € 2.994,93 in mindering zal worden gebracht. Dat betekent dat een bedrag van € 2.883,74 aan huur tot en met april 2013 toewijsbaar is.
6.[gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestrijden de vordering tot ontbinding/ontruiming en verzetten zich tegen de kosten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich in dat verband beklaagd, zowel in de conclusie van antwoord als mondeling ter comparitie, over het feit dat Rochdale niet (in het kader van eerder genoemd convenant) contact met hen heeft opgenomen om zo de mogelijkheden van een oplossing in der minne te onderzoeken. Voorts beklagen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich over het feit dat er in 2011 is gedagvaard voor een vermeende achterstand, die was ontstaan na een onjuiste afboeking door Rochdale. Rochdale heeft ter comparitie op de eerstgenoemde klacht geen reactie gegeven. Ten aanzien van de eerder gevoerde procedure heeft de ter zitting aanwezige gemachtigde verklaard niet te weten of het juist is wat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hierover opmerken.
7.Gelet op het bovenstaande valt niet uit te sluiten dat de onder 1.2 genoemde procedure ten onrechte is gevoerd. Dit lijkt temeer het geval nu Rochdale ter comparitie een aan [gedaagde 1] gerichte brief d.d. 12 augustus 2012 heeft overgelegd (waarvan de ontvangst overigens wordt betwist) waarin Rochdale verklaart dat de betaling van [gedaagde 2] van een jaar eerder ten onrechte was afgeboekt op de bedrijfshuur en de procedure in kwestie in die tussentijd is gevoerd. Het door Rochdale gedane beroep op herhaalde wanprestatie wordt daarom niet gehonoreerd.
8.Uit het betalingsoverzicht en de overige niet (voldoende) bestreden omstandigheden blijkt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich terdege inspannen om de huurachterstand weg te werken. Voorts heeft Rochdale niet bestreden dat van haar in het kader van genoemd convenant een meer actieve en oplossingsgerichte houding richting [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwacht had mogen worden, alvorens tot dagvaarden over te gaan. Gelet daarop en op het feit dat Rochdale zich niet bereid heeft getoond de zaak aan te houden om te bezien of na de uitslag van de beroepsprocedure de achterstand in eenmaal valt weg te werken en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook daarzonder per maand op de achterstand inlopen, is er thans onvoldoende aanleiding om de vordering tot ontbinding en ontruiming toe te wijzen.
9.[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de buitengerechtelijke kosten betwist. Hierop is geen reactie van Rochdale gevolgd en zijn er door Rochdale geen bewijzen van buitengerechtelijke werkzaamheden overgelegd. De buitengerechtelijke kosten worden daarom afgewezen.
10.In het bovenstaande wordt voldoende aanleiding gevonden om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
BESLISSING
De kantonrechter:
I.veroordeelt gedaagden om aan Rochdale te betalen:
- € 2.883,74 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2012 tot de voldoening;
II.compenseert de kosten van de procedure in dier voege dat elk der partijen de eigen kosten draagt;
III.verklaart de veroordeling onder I uitvoerbaar bij voorraad;
IV.wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. C. von Meyenfeldt, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter