beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rekestnummer: C/13/527103 / HA RK 12-372
Beschikking van 30 mei 2013
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE AMSTERDAM ,
zetelend te Amsterdam,
verzoekster,
procesgemachtigde mr. H.H.J. Ten Hoope te Amsterdam,
1. [B],
wonende te --,
2. [C],
wonende te --,
3. [D],
wonende te --,
4. [E],
wonende te --,
verweerders,
advocaat mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam.
Partijen worden hierna “de gemeente” en “de erven [A]” genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 14 september 2012,
- de tussenbeschikking van 24 januari 2013, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 17 april 2013, met de daarin vermelde processtukken.
2. De feiten
2.1. In de periode van 24 februari 1996 tot en met 7 mei 2009 en in de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2011 ontving [A] (hierna: erflater) van de Dienst Werk en Inkomen (hierna: DWI) van de gemeente een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
2.2. Op 16 april 2011 is erflater door een misdrijf om het leven gekomen.
2.3. Bij e-mail van 20 juni 2011 heeft een sociaal rechercheur van Handhaving afdeling Opsporing van de DWI de Politie Amsterdam-Amstelland als volgt bericht.
“(…) Klant [A] (10023983) is op 16-04-2011 doodgeschoten. De politie heeft een onderzoek ingesteld, waarbij oa is gebleken dat klant zich bezighield met de handel in verdovende middelen. Klant was in het bezit van € 1950 aan contanten. In de brievenbus van klant werd cocaïne aangetroffen. Op de zolder van klant werd cocaïne aangetroffen, verpakkingsmateriaal en € 7400 aan contanten.
In de woning van klant werd een gouden ketting aangetroffen, waarvan de waarde wordt geschat op € 2.000. (gewicht x goudprijs)
Diverse getuigen, waaronder familieleden en een vriendin, hebben belastende verklaringen afgelegd. Ik heb de fraudeperiode 01-01-2005 t/m 16-04-2011 opgevoerd, maar de vordering gematigd tot € 1950 + 7400 + € 2000 = € 11.350
Ik heb de casus besproken met [F] en we willen T&V verzoeken om op grond van artikel 62f onder b1 van de Wwb derdenbeslag te leggen op het nalatenschap van klant.”
Aanvullend op deze e-mail is op onbekende datum als volgt bericht.
“(…) Ik heb een aanvullend verbaal ontvangen van de politie waaruit blijkt dat er nog eens € 1800 in de woning van klant is aangetroffen. Ik zal een aanvullend rapportje maken voor T&V. Het totaalbedrag komt daarmee op € 11350 + € 1800 = € 13150 (…)”
2.4. Bij brief van 21 juni 2011 heeft inspecteur [G] van de Politie Amsterdam-Amstelland de heer [B] als volgt bericht.
“(…) Op 16 juni 2011 heb ik met U een gesprek gehad over de afronding van het onderzoek naar het gewelddadige overlijden van Uw zoon [A]. Bij dit onderzoek is een geldbedrag in beslag genomen, een gouden ketting en diverse andere goederen die mogelijk konden dienen om het misdrijf op te lossen. Daarnaast is een tweetal waardevolle Palmkakatoes bij de vriendin van Uw zoon ondergebracht. Al deze goederen waren eigendom van Uw zoon.
Bij U was reeds bekend dat de Dienst Werk en Inkomen een vordering zou doen in verband met de naar hun mening onterecht genoten uitkering van Uw zoon. Ik heb U toegezegd op korte termijn te zullen onderzoeken op welke wijze de afhandeling van dit beslag zou plaatsvinden. Inmiddels heb ik met de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam overleg gevoerd en met hen is het volgende afgesproken:
1. Op het in beslag genomen geld en de gouden ketting zal beslag worden gelegd door de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam. De totale waarde hiervan bedraagt ongeveer € 13.150,00. De Dienst Werk en Inkomen Amsterdam zal een vordering doen ter grootte van dit bedrag.
2. De overige goederen, waaronder de Palmkakatoes, kunnen aan U, als erfgenamen worden overgedragen.
Dit betekent dat de woning van Uw zoon is vrijgegeven. U heeft de vrije beschikking over de woning en de inhoud daarvan en bent als zodanig verantwoordelijk.
Het onderzoeksteam heeft nog diverse roerende goederen zoals een laptop, een camera, een videocamera en diverse persoonlijke bescheiden. Deze goederen zullen door ons z.s.m. worden afgehandeld en aan U worden overhandigd zodra de afhandeling een feit is. (…)”
2.5. Bij brief van 21 juli 2011 heeft de DWI de erven [A] meegedeeld dat erflater ten onrechte een bijstandsuitkering heeft ontvangen en dat de onterechte kosten van de bijstand zullen worden verhaald op de nalatenschap. In de brief staat verder vermeld dat de hoogte van de vordering € 173.957,04 bedraagt, maar dat het te verhalen vorderingsbedrag gelet op de omstandigheden wordt gematigd tot het netto verstrekte uitkeringsbedrag van € 139.077,11.
2.6. Bij brief van 4 augustus 2011 heeft de advocaat van de erven [A] de DWI onder meer als volgt bericht.
“(…) Tot mij wendde zich de familie [A] naar aanleiding van uw brief van 21 juli 2011. Cliënte kan de inhoud van uw brief niet rijmen met het gestelde in een brief van de Politie Amsterdam-Amstelland d.d. 21 juni 2011, waarvan ik u hierbij gemakshalve een kopie doe toekomen (bijlage).
(…)
Uit genoemde brief van de politie blijkt dat uw dienst de vordering zou beperken tot een bedrag van € 13.150,00 waarvoor door u beslag werd gelegd en dat de woning daarna zou worden vrijgegeven.
De politie maakt deel uit van de Gemeente Amsterdam net zoals uw dienst. Door de brief van de politie is bij cliënte het gerechtvaardigd vertrouwen opgewekt dat zij de nalatenschap van de overledene kon aanvaarden zonder bevreesd te hoeven zijn voor een eventuele vervolgclaim van uw dienst. (…)”
2.7. Bij brief van 5 augustus 2011 hebben de erven [A] de DWI meegedeeld de erfenis te verwerpen.
2.8. Bij brieven van 10 augustus 2011 en 18 augustus 2011 heeft de DWI de advocaat van de erven [A] bericht de vordering te zullen handhaven.
2.9. Bij brief van 18 augustus 2011 heeft de DWI de erven [A] onder meer als volgt bericht.
“(…) Zoals aangekondigd in onze eerdere aanschrijvingen wordt de betaalverplichting nu ambtshalve vastgesteld. Het openstaand bedrag van € 139.077,11 dient te worden voldaan binnen 6 weken na de dagtekening van deze kennisgeving.
De waarde van datgene wat bij de politie ligt, zal na ontvangst door ons in mindering worden gebracht op bovenstaand saldobedrag. U ontvangt dan bericht van ons. (…)”
2.10. Op 14 september 2011 hebben de erven [A] door een notaris een verklaring van erfrecht laten opstellen, waarin onder meer het volgende is vermeld.
“(…) 6. Beneficiaire aanvaarding
Bij akte op negen september tweeduizend elf opgemaakt ter griffie van de rechtbank te Amsterdam is de nalatenschap van de overledene namens de onder sub. 4 genoemde erfgenamen beneficiair aanvaard. (…)”
2.11. Bij brief van 14 oktober 2011 heeft de DWI de erven [A] als volgt bericht.
“(…) In verband met ontvangsten op de openstaande vordering sturen wij u het volgende overzicht.
Oorspronkelijke vordering: € 139.077,11
Ontvangen som via politie € 11.150,00 –
Opbrengst ketting € 2.308,00 –
Kosten te gelde maken ketting € 178,50 +
Openstaande vordering € 125.797,61
(…)”
2.12. Bij brief van 3 februari 2012 heeft de DWI de advocaat van de erven [A] onder meer als volgt bericht.
“(…) De situatie in zijn geheel in ogenschouw genomen heeft deze dienst besloten de verhaalsvordering in zoverre te matigen dat alleen nog verhaal zal worden gezocht op de positieve bestanddelen van de nalatenschap van de heer [A] tot maximaal het nu nog openstaande saldo van € 125.797,61. (…)”
2.13. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente heeft op 12 september 2012 een besluit tot verhaal in rechte als bedoeld in artikel 62g, eerste lid, van de WWB genomen.
3. Verzoek en verweer
3.1. De gemeente verzoekt de rechtbank om te bepalen dat ieder van de erven [A] aan de gemeente een bedrag van € 125.797,61 zal voldoen terzake van de door de gemeente gemaakte kosten aan bijstand verleend aan erflater.
3.2. De gemeente legt aan dit verzoek kort gezegd het volgende ten grondslag. Erflater heeft in de periode van 24 februari 1996 tot en met 7 mei 2009 en in de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2011 ten onrechte een uitkering op grond van de WWB van de gemeente ontvangen. Erflater had over voormelde perioden geen recht op bijstand omdat, zoals na zijn overlijden is vastgesteld, hij heeft beschikt over (oncontroleerbare) inkomsten uit de handel in verdovende middelen, op grond waarvan de rechtmatigheid van de bijstandverlening niet kan worden vastgesteld. De gemeente vordert op grond van artikel 62f, aanhef en onder b, van de WWB, van de erven [A] een bedrag van € 125.797,61 aan teveel aan erflater verstrekte bijstand terug.
3.3. De erven [A] voeren kort gezegd het volgende verweer. De gemeente heeft niet onderbouwd dat erflater geen recht op bijstand zou hebben gehad in verband met inkomsten uit drugshandel. Voorts hebben de erfgenamen [A] de nalatenschap beneficiair aanvaard, zodat zij niet verder aansprakelijk zijn voor de schulden van de nalatenschap dan dat er baten zijn. Ten slotte mochten de erven [A], gelet op de uitlatingen van de politie en de daarbij behorende e-mail van de DWI, er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de gemeente haar vordering jegens hen zou beperken tot het bedrag waarop strafrechtelijk beslag was gelegd.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank zal eerst ingaan op de verweren van de erven [A] dat de vordering van de gemeente niet is onderbouwd en dat de stukken die de gemeente ter onderbouwing heeft ingediend niet mogen worden meegenomen omdat ze te laat zijn ingebracht en omdat ze in strijd zijn met de privacywetgeving.
4.2. De gemeente heeft haar stelling dat erflater ten onrechte bijstand heeft ontvangen omdat hij gedurende de periode van bijstandverlening oncontroleerbare inkomsten uit de handel in verdovende middelen heeft gehad, onderbouwd met processen-verbaal van getuigenverhoren van de politie Amsterdam-Amstelland. De gemeente heeft deze processen-verbaal eerst op 16 april 2013 aan de rechtbank en aan de advocaat van de erven [A] doen toekomen. De advocaat van de erven [A] heeft ter zitting weliswaar bezwaar gemaakt tegen het late indienen van de processen-verbaal maar ook inhoudelijk erop gereageerd. De advocaat heeft voorts uitdrukkelijk verklaart niet te verzoeken om aanhouding van de zaak voor nadere bestudering van de stukken. De rechtbank heeft ter zitting dan ook bepaald dat de processen-verbaal tot de gedingstukken behoren en ziet thans geen aanleiding om daarvan terug te komen. Het verweer wordt verworpen.
4.3. Het verweer dat de informatie in de door de gemeente overgelegde processen-verbaal niet mag worden meegenomen omdat dit in strijd is met de privacywetgeving, wordt evenmin gevolgd. Immers, zoals de gemeente ter zitting terecht heeft verklaard, bestaat de mogelijkheid dat in het kader van onderzoek naar bijstandsfraude gegevens worden uitgewisseld tussen opsporingsambtenaren van de DWI en van de politie. Documenten die zijn opgesteld in het kader van een politieonderzoek kunnen tevens onderdeel worden van het bijstandsdossier, zoals volgens de gemeente in de onderhavige zaak is gebeurd. Daarbij staat aan het uitwisselen van gegevens tussen de politie en de DWI niet in de weg dat het politieonderzoek gericht was op de omstandigheden van de dood van erflater. Voorts is gesteld noch gebleken dat het uitwisselen in strijd zou zijn met enige andere wetgeving. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat de gemeente met de door haar overgelegde processen-verbaal van de politie Amsterdam-Amstelland en de toelichting hierop ter zitting, haar vordering voldoende heeft onderbouwd. De processen-verbaal betreffen verhoren van getuigen [H] (ex-vriendin van erflater), [I] (ex-vriendin van erflater), [J], [K], [L], [D] (broer van erflater) en [E] (zuster van erflater). Uit de processen-verbaal blijkt in voldoende mate dat, zoals de gemeente heeft betoogd, erflater vanaf de dag dat hij bijstand ontving tot aan de dag van zijn dood inkomsten heeft gehad uit de handel in verdovende middelen, een korte periode van detentie daargelaten. Zo blijkt uit de verklaring van getuige [I] onder meer dat erflater aan het begin van de bijstandsverlening in 1996 al inkomsten uit de handel in verdovende middelen had, dat hij in die tijd veel geld met die handel verdiende en dat hij toen een vermogen had van minimaal NLG 65.000,--. Indien hij deze inkomsten en het vermogen had gemeld, was de bijstandsuitkering volgens de gemeente nooit toegekend. Voorts is na de dood van erflater een grote hoeveelheid geld en cocaïne in zijn woning gevonden, waaruit kan worden afgeleid dat hij ook in de periode voor zijn dood heeft gehandeld in en inkomsten heeft gehad uit de handel in verdovende middelen. Ook blijkt uit de verklaring van getuige [J] dat deze gedurende anderhalf jaar, tot aan de dood van erflater, cocaïne bij hem heeft gekocht. Getuige [H] heeft verklaard dat erflater in de periode dat zij met hem samenwoonde, vanaf 2002, handelde in verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande niet alleen in voldoende mate vast komen te staan dat erflater gedurende de hele periode van bijstandverlening inkomsten heeft gehad uit de handel in verdovende middelen maar kan ook worden geoordeeld dat hij gelet hierop ten onrechte een bijstandsuitkering heeft ontvangen. De erven [A] hebben de inhoud van overgelegde processen-verbaal van getuigenverhoren van de politie Amsterdam-Amstelland onvoldoende weerlegd. Het plaatsen van enkele kritische kanttekeningen bij de getuigenverklaringen, zoals de advocaat van de erven [A] ter zitting heeft gedaan, is hiertoe onvoldoende, mede gelet op het feit dat het om meerdere getuigenverklaringen gaat waarin alle getuigen een consistent beeld omtrent de activiteiten van de erflater schetsen.
4.5. Vervolgens is de vraag aan de orde of de gemeente mag verhalen op de erven [A], nu zij het verweer hebben gevoerd de nalatenschap beneficiair te hebben aanvaard.
4.6. Naar de rechtbank begrijpt, stelt de gemeente dat de erven [A] door hun gedragingen na het overlijden van erflater diens nalatenschap zuiver hebben aanvaard. De erven [A] brengen daartegen in dat zij na het vrijgeven van de woning van erflater door de politie slechts beheershandelingen hebben verricht en dat zij de nalatenschap bij akte van 9 september 2011 beneficiair hebben aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van de erven [A] na het vrijgeven van de woning van erflater door de politie op 21 juni 2011 niet slechts kunnen worden aangemerkt als beheershandelingen, maar dat sprake is van handelingen waarbij zij als “heer en meester” hebben beschikt over de goederen van erflater. Zo hebben zij de woning van erflater ontruimd, spullen van erflater onder zich genomen en de scooter van erflater op naam van de moeder van erflater gezet. De erven [A] hebben zich daarmee ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als zuiver aanvaard hebbende erfgenamen gedragen. Dat zij later, op 9 september 2011, alsnog bij akte beneficiair hebben aanvaard, kan niet afdoen aan de reeds gedane zuivere aanvaarding, gelet op artikel 4:190 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.
4.7. Nu de erven [A] de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, is de gemeente mede gelet op het bepaalde in artikel 62f, aanhef en onder b sub 1 WWB, bevoegd haar vordering op hen te verhalen.
4.8. Ten slotte is de vraag aan de orde of de erven [A] er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat de gemeente haar vordering jegens hen zou beperken tot het bedrag van € 13.150,--, waarop strafrechtelijk beslag was gelegd.
4.9. De gemeente heeft niet betwist dat de politie Amsterdam-Amstelland op 21 juni 2011 de erven [A] heeft meegedeeld dat zij overleg heeft gevoerd met de DWI en dat met de DWI is afgesproken dat de DWI een vordering zal doen ter hoogte van de waarde van het in beslag genomen geld en de gouden ketting, waarvan de totale waarde € 13.150,-- bedraagt (zie onder 2.4). Voorts is door de gemeente niet betwist dat deze mededeling van de politie was gebaseerd op een e-mail van 20 juni 2011 van een sociaal rechercheur werkzaam bij Handhaving afdeling Opsporing van de DWI (zie onder 2.3), en dat de politie deze e-mail heeft doorgestuurd naar de erven [A]. De stelling van de gemeente, dat de politie noch de sociaal rechercheur bevoegd was tot het doen van een dergelijke mededeling namens de DWI, kan de gemeente niet baten. Zoals de erven [A] terecht stellen, wordt immers geoordeeld dat de erven [A] aan voormelde mededeling van de politie, in samenhang met de e-mail van 20 juni 2011, in elk geval het gerechtvaardigde vertrouwen hebben kunnen ontlenen dat de gemeente haar vordering op de nalatenschap zou beperken tot een bedrag van € 13.150,--, zijnde de waarde van de goederen waarop strafrechtelijk beslag was gelegd. Daarbij worden de bewoordingen van de e-mail van 20 juni 2011 en de aanvulling erop in aanmerking genomen, waarin twee keer in duidelijke en onvoorwaardelijke bewoordingen de hoogte van de vordering van de DWI wordt genoemd en dat de vordering wordt gematigd, alsmede het feit dat de mail afkomstig was van een sociaal rechercheur werkzaam bij de DWI. Voorts wordt overwogen dat de DWI in een situatie als de onderhavige, waarin erfgenamen mogelijk worden geconfronteerd met een terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand, er rekening mee moet houden dat een dergelijke mededeling aan de erfgenamen wordt doorgezonden. De e-mail bevat echter geen enkel voorbehoud ten aanzien van de hoogte van de vordering en ten aanzien van een nog vereiste goedkeuring door een andere afdeling van de DWI. Daar komt nog bij dat de politie in haar brief van 21 juni 2011 ook heeft medegedeeld dat zij met de DWI overleg heeft gevoerd en afspraken heeft gemaakt over de hoogte van de vordering. Op grond van genoemde omstandigheden mochten de erven [A] naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd erop vertrouwen dat de sociaal rechercheur bevoegd was tot het geven van een dergelijke mededeling, terwijl die omstandigheden kunnen worden toegerekend aan de DWI, zodat de erven [A] gerechtvaardigd erop mochten vertrouwen dat de gemeente haar vordering op de nalatenschap zou beperken tot een bedrag van € 13.150,--.
4.10. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzochte afwijzen.
4.11. De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de erven [A] tot op heden begroot op:
Griffierecht € 274,--
Salaris advocaat € 904,-- (2 punten x tarief € 452,--)
Totaal € 1.178,--
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst het verzochte af,
5.2. veroordeelt de gemeente in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de erven [A] tot op heden begroot op € 1.178,--.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Biller en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2013.?