RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/737250-13
RK nummer: 13/1659
Datum uitspraak: 4 juni 2013
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 maart 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 maart 2012 door the Judge of the Court of Cagliari (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [1945] te [plaats] (Italië),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 mei 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat het de rechtbank onmogelijk is gebleken binnen de termijn van zestig dagen uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Italiaanse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een beslissing van the Judge in charge of Preliminary Investigations of the Court of Cagliari (Italië) van 26 januari 2012 met kenmerk No 5476/210 R.G.N.R. DDA- en No 12348/2010 R.G.G.I.P.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd nu het EAB pas een jaar na de uitvaardiging ervan naar de Nederlandse officier van justitie is gestuurd, terwijl de opgeëiste persoon hier al vast zat. Er kan nu dus niet meer vertrouwd worden op de juistheid van de gegevens in het EAB, omdat de stand van het onderzoek een jaar later zeer waarschijnlijk is gewijzigd en de zaak misschien zelfs is geseponeerd. Als om deze reden de overlevering niet wordt geweigerd, dient de zaak te worden aangehouden om een en ander nader te onderzoeken.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat dit verweer niet kan slagen, nu de wijze waarop de Italiaanse uitvaardigende autoriteit het EAB heeft uitgevaardigd en toegestuurd, niet in strijd is met enige bepaling uit het overleveringsrecht. De rechtbank ziet ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het EAB. De niet nader onderbouwde stelling van de raadsman dat de stand van het onderzoek wellicht gewijzigd is, is hiervoor niet voldoende. Gelet op het voorgaande is er evenmin aanleiding voor aanhouding van de zaak. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Italië als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
5. De garantie als bedoeld in artikel 6, lid 1 OLW
De opgeëiste persoon heeft naast de Italiaanse, ook de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, indien hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
The Director of the Office of The Ministry of Justice in Rome (Italië) heeft de volgende garantie gegeven:
So [opgeëiste persoon] may be returned to Holland, when the conviction becomes irrevocable, to serve his custodial sentence there pursuant to Holland law.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Nu ook Italië de kaderbesluiten die in Nederland tot de WETS hebben geleid, heeft geïmplementeerd, is een omzettingsgarantie zoals door de raadsman betoogd, niet meer wettelijk vereist. Het verweer dat een omzettingsgarantie vereist is wordt dan ook verworpen.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- de vervolging van de opgeëiste persoon is in Italië reeds aangevangen;
- in Italië bevinden zich de stukken en het bewijs;
- in Italië werden medeverdachten ook reeds aangehouden;
- de drugs waren (veelal) bestemd voor de Italiaanse markt, waardoor de rechtsorde in Italië rechtstreeks is aangetast;
- in Italië is 1,7 kilo cocaïne in beslag genomen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Italiaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet is gebleken dat de verzochte overlevering aan de Italiaanse autoriteiten en de verdere vervolging in Italië de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. In dat verband heeft de raadsman gewezen op een aantal persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon zoals zijn leeftijd, zijn medische gesteldheid en het feit dat hij zijn family life in Nederland heeft. Bovendien zou het dossier gewoon naar Nederland kunnen worden gestuurd, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 140 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Judge of the Court of Cagliari (Italië) ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. H.J.M. Baldinger en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2013.
De griffier en mrs. H.J.M. Baldinger en B. Poelert zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.