ECLI:NL:RBAMS:2014:100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
AWB 12-3279 en AWB 12-3282
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 januari 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die samen met eiseres een gezamenlijke huishouding zou hebben gevoerd. De intrekking vond plaats over de periode van 16 juli 2008 tot en met 31 mei 2010. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, stelde dat eiseres in deze periode haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van eiser. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 11 november 2012 verweerder in de gelegenheid gesteld om motiveringsgebreken in de getuigenverklaringen te herstellen. Na aanvullend onderzoek door sociaal rechercheurs en het horen van getuigen, concludeerde de rechtbank dat de nieuwe getuigenverklaringen voldoende bewijs boden voor de gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen, in combinatie met gegevens over water- en energieverbruik, voldoende concrete feiten en omstandigheden bevatten die de conclusie van verweerder ondersteunden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven, omdat verweerder het gebrek had hersteld. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De uitspraak benadrukt het belang van getuigenverklaringen en objectieve gegevens in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/3279 en AWB 12/3282

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 januari 2014 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
hierna tezamen eisers te noemen
(gemachtigde mr. C.J. Nierop),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, verweerder
(gemachtigde mr. M.R. Verhagen).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 11 november 2012 (lees: 11 december 2012, hierna: de tussenuitspraak) heeft deze rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in de in beroep bestreden beslissing op bezwaar van 30 mei 2012 (hierna: het bestreden besluit) te herstellen. De tussenuitspraak is in kopie aan deze einduitspraak gehecht.
Bij brieven van 17 december 2012 en 7 januari 2013 heeft verweerder op de tussenuitspraak gereageerd. Bij brieven van 27 en 28 februari 2013 hebben eisers een schriftelijke zienswijze ingediend.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam sociaal rechercheur DWI] , sociaal rechercheur bij de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
In geschil is of eiseres in de periode van 16 juli 2008 tot en met 31 mei 2010 hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres van eiser aan de [adres1] te [woonplaats] . Eisers hebben dit gemotiveerd betwist. Zij hebben daarbij onder meer aangevoerd dat de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde getuigenverklaringen geen bewijs voor het standpunt van verweerder kunnen bieden.
3.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
4.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat aan de getuigenverklaringen van omwonenden van eiser, te weten [getuige1] (hierna: [achternaam getuige1] ), [getuige2] , [getuige3] (hierna: [achternaam getuige3] ) en [getuige4] niet de waarde kan worden gehecht die verweerder daaraan gehecht wenst te zien. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit de verklaringen in onvoldoende mate blijkt dat zij betrekking hebben op de periode in geding en dat onvoldoende blijkt uit welke wetenschap de getuigen hebben verklaard. Onduidelijk is volgens de rechtbank op grond van welke feiten en omstandigheden de getuigen tot de conclusie zijn gekomen dat eiseres in de periode in geding op het uitkeringsadres heeft gewoond. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld dit motiveringsgebrek te herstellen. Over de overige bewijsmiddelen waarnaar verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen, is in de tussenuitspraak nog geen oordeel gegeven.
5.
Bij brief van 7 januari 2013 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld en daarbij aanvullende getuigenverklaringen overgelegd, almede de verbruiksgegevens van water en energie voor het adres [adres1] van 2007 tot 2012 overgelegd. Eisers hebben deze aanvullende motivering betwist.
6.1
Na de tussenuitspraak heeft verweerder aanvullend onderzoek laten verrichten door sociaal rechercheurs [naam sociaal rechercheur DWI] en [naam sociaal rechercheur] . De sociaal rechercheurs hebben (aanvullende) verklaringen afgenomen van [achternaam getuige1] (op 20 december 2012), [achternaam getuige3] (op 19 december 2012) en [getuige5] (op 2 januari 2013, hierna: [achternaam getuige5] ). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit deze verklaringen, met name uit die van [achternaam getuige3] , blijkt dat in de periode in geding op het adres [adres1] sprake was van een gezamenlijke huishouding van eisers en hun kind. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder ten slotte op de overige bewijsmiddelen gewezen, waaronder het energieverbruik op het adres [adres1] .
6.2
Eisers hebben betoogd dat uit voormelde verklaringen niet eenduidig volgt dat eiseres in de periode in geding op het adres [adres1] haar hoofdverblijf had. Zij hebben daartoe, samengevat, aangevoerd dat de getuigen onvoldoende kennis hebben om geloofwaardig en overtuigend te verklaren en dat de verklaringen fouten en tegenstrijdigheden bevatten. Ook de overige bewijsmiddelen kunnen volgens eisers het standpunt van verweerder niet onderbouwen.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat uit de nieuwe getuigenverklaringen thans in voldoende mate blijkt op welke periode zij betrekking hebben en uit welke wetenschap de getuigen verklaren. Met name de verklaring van [achternaam getuige3] is voldoende specifiek en gedetailleerd en gebaseerd op concrete feitelijke waarnemingen. [achternaam getuige3] heeft onder meer verklaard dat zij eiseres in de periode in geding gemiddeld twee keer per dag heeft gezien, dat zij haar ’s ochtends rond 8.30 uur zag vertrekken en ’s avonds rond 18.00 uur zag terugkomen. Voorts heeft [achternaam getuige3] verklaard dat zij eisers samen boodschappen zag doen en dat zij eiseres op de galerij met een sleutel de flat heeft zien ingaan. Ook heeft [achternaam getuige3] gedetailleerd verklaard over een incident tijdens oud en nieuw van 2009/2010. [achternaam getuige3] heeft in haar verklaring van 21 februari 2011 verklaard dat zij op 1 januari 2010 de politie heeft gebeld vanwege geluidsoverlast, waarvan zij ten onrechte dacht dat die afkomstig was uit het appartement [adres1] . Eiser is nadat de politie bij hem aan de deur was geweest, naar [achternaam getuige3] toegekomen - zo heeft zij verklaard - om verhaal te halen. Op 19 december 2012 heeft [achternaam getuige3] hierover nader verklaard dat eiser haar bij die gelegenheid heeft toegevoegd dat “die kleine gelukkig niet wakker was geworden” en dat het dochtertje altijd bij haar moeder in bed slaapt. Dat [achternaam getuige3] tevens heeft verklaard dat zij eiseres in de zomer van 2010 drie maanden niet heeft gezien, terwijl zij zelf naar eigen zeggen van mei 2010 tot en met december 2010 elders heeft verbleven, acht de rechtbank niet inconsistent met de rest van haar verklaring. [achternaam getuige3] heeft immers ook verklaard dat zij gedurende voormelde periode, die overigens buiten de periode in geding valt, wel elke week in haar flat kwam. Bovendien heeft zij verklaard dat zij eiseres (buiten de zomer in 2010) altijd regelmatig heeft gezien. Voorts kan de verklaring van [achternaam getuige3] over de ontvangst van een pakketje uit Letland net voor Kerstmis 2009, terwijl zij bij haar vorige verklaring heeft verteld over een pakketje uit Litouwen in december 2010, evenmin afdoen aan de rest van haar verklaring. Immers niet is duidelijk of het gaat over hetzelfde pakketje en niet valt uit te sluiten dat [achternaam getuige3] zich in het jaartal heeft vergist. Dit enkele feit maakt naar het oordeel van de rechtbank hetgeen zij overigens heeft verklaard niet onbetrouwbaar.
6.4
De verklaring van [achternaam getuige3] wordt ondersteund door de verklaring van [achternaam getuige1] . Deze verklaring is weliswaar minder gedetailleerd en ziet op een beperkte periode (tot maart 2009), maar [achternaam getuige1] heeft over eiseres wel verklaard dat zij haar wel eens met hun kindje in het winkelcentrum boodschappen zag doen en dat zij haar beneden bij de ingang van het flatgebouw of op de galerij zag. Voorts heeft [achternaam getuige1] verklaard dat zij aannam dat naast haar een gezin woonde en dat zij nooit van iets anders is uitgegaan omdat zij daar geen aanleiding voor had. Over eiseres heeft zij verder verklaard dat zij haar wel eens ’s ochtends zag en wel eens ’s avonds zag thuiskomen. Op de vraag “Hoe weet u waar de vrouw woonde in de periode zomer / juni 2008 tot en met de zomer / juni 2010?” antwoordde [achternaam getuige1] “Of ik moet bekrompen gedachten hebben, maar voor mij woonde daar die man, vrouw en kind. Ik heb nooit een aanleiding voor gehad om anders te denken.” Ten slotte duidt de verklaring van [achternaam getuige5] ook erop dat zij eiseres in de periode in geding als bewoner van de [adres1] heeft gezien. De omstandigheid dat de verklaringen van de buurtbewoners op onderdelen uiteenlopen, bijvoorbeeld hoe vaak de betrokkenen eiseres hebben gezien en of eisers een auto hebben, maken deze verklaringen voor wat betreft de in geding zijnde vraag nog niet tegenstrijdig.
6.5
De stelling van eisers dat de getuigen niet kunnen verklaren over de aanwezigheid van eiseres omdat zij vanuit hun respectievelijke woningen geen zicht hadden op de flat aan de [adres1] , kan aan het voorgaande niet afdoen, nu de getuigen niet hebben verklaard dat zij hun waarnemingen (uitsluitend) vanuit hun eigen woning hebben gedaan.
6.6
Het standpunt van verweerder dat eiseres in de in geding zijnde periode op het adres [adres1] haar hoofdverblijf had, wordt verder ondersteund door de door verweerder overgelegde gegevens over het water- en energieverbruik op dat adres in de periode 2007 - 2012. Verweerder heeft deze gegevens vergeleken met gemiddelde cijfers voor tweepersoonshuishoudens van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) en is tot de conclusie gekomen dat het gas- en waterverbruik op het adres [adres1] hoger ligt. Eisers hebben gemotiveerd gesteld dat zonder nadere statistische informatie uit gegevens over het verbruik van water, gas en elektra geen conclusies kunnen worden getrokken wat betreft de samenwoning. Eisers hebben erop gewezen dat vergelijkingen met gemiddelden van het NIBUD zonder dat bekend is wat de standaardafwijking is, nietszeggend zijn. De rechtbank laat dit in het midden en is van oordeel dat verweerder in elk geval gewicht mocht hechten aan de omstandigheid dat uit de water- en gasverbruik gegevens volgt dat het verbruik sinds het gestelde vertrek van eiseres is toegenomen. Indien eiseres daadwerkelijk zoals gesteld was vertrokken, was te verwachten dat in de periode in geding juist een afname te zien zou zijn. Dit is evenwel niet het geval, zonder dat hiervoor een deugdelijke verklaring is gegeven. De stelling dat eiser twee maal per dag onder de douche ging en extra wasjes draaide voor de kleding van zijn dochter, biedt voor het verbruik geen aanvaardbare verklaring. Er is verder vanaf het moment dat eiseres weer staat ingeschreven op het uitkeringsadres geen duidelijke toename in het verbruik te zien.
6.7
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers hebben geweigerd informatie te geven over de verblijfplaats van eiseres gedurende de periode in geding. Ter zitting heeft eiser desgevraagd alleen verteld dat eiseres in die periode in [woonplaats] verbleef.
6.8
De rechtbank is van oordeel dat voorgaand bewijs, in onderlinge samenhang beschouwd, voldoende concrete feiten en omstandigheden bevat waaruit blijkt dat eiseres gedurende de periode van 16 juli 2008 tot en met 31 mei 2010 haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres [adres1] . Voormeld bewijs kan de conclusie van verweerder dus voldoende dragen. De overige door verweerder aangevoerde bewijsmiddelen behoeven daarom, evenals hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd, geen bespreking.
7.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te blijven.
8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.704,50 (samenhangende zaken, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, 1 punt voor verschijnen ter nadere zitting na tussenuitspraak met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.704,50, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter,
mrs. M.J. van den Bergh en S.E. Reichert, leden,
in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2014.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/3279 WWB en AWB 12/3282 WWB

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] ,

eiser,
en
[eiseres],
eiseres,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. C.J. Nierop,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Verhagen.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2011 heeft verweerder de bijstand van eiser ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken over de periode van 16 juli 2008 tot en met 31 mei 2010 en de over die periode ontvangen bijstand tot een bedrag van € 25.111,03 bruto teruggevorderd van eiser. Bij afzonderlijk besluit van 14 december 2011 heeft verweerder de aan eiser verstrekte bijstand tot een bedrag van €25.111,03 bruto, mede van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit, verzonden 30 mei 2012 (het bestreden besluit), heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting van 28 november 2012 behandeld, gevoegd met de zaken met de nummers AWB 12/3278 WWB en AWB 12/3280 WWB. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam sociaal rechercheur DWI] , sociaal rechercheur bij de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam en [naam handhavingsspecialist gemeente Amstelveen] , handhavingsspecialist van de gemeente [woonplaats] .
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.
Inhoudelijke beoordeling
1.1.
Eiser heeft vanaf 16 juli 2008 een bijstandsuitkering van verweerder ontvangen naar de norm van een alleenstaande ouder met een toeslag van 20%.
1.2.
Verweerder heeft aan de intrekking en terugvordering van de aan eiser verstrekte bijstand, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat eisers in de periode van 16 juli 2008 tot en met 31 mei 2010 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd op het uitkeringsadres van eiser aan [adres1] te [woonplaats] . Verweerder heeft hierbij onder meer gewezen op de getuigenverklaringen van omwonenden van eiser, te weten [getuige1] , [getuige2] , [getuige3] en [getuige4] .
1.3.
De rechtbank stelt voorop dat uit de relatie van eisers een dochter is geboren die door eiser is erkend. Gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB, is daarom uitsluitend in geschil of eiseres in de periode van 16 juli 2008 tot en met 31 mei 2010 hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. De rechtbank wijst er verder op dat het bij de intrekking en de terugvordering van bijstand gaat om belastende besluiten, waarbij de bewijslast op verweerder rust.
1.4.
Eisers hebben in beroep, kort weergegeven, betwist dat eiseres in de periode in geding haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft gehad. Zij hebben in dat kader onder meer aangevoerd dat de getuigenverklaringen geen bewijs voor het standpunt van verweerder kunnen bieden.
1.5.
De rechtbank is van oordeel dat aan de getuigenverklaringen niet de waarde gehecht kan worden die verweerder daaraan gehecht wenst te zien. Daartoe is van belang dat uit die verklaringen in onvoldoende mate blijkt dat zij betrekking hebben op de periode in geding. Daarnaast blijkt uit die verklaringen in onvoldoende mate uit welke wetenschap de getuigen hebben verklaard. Onduidelijk is op grond van welke feiten en omstandigheden de getuigen tot de conclusie zijn gekomen dat eiseres in de periode in geding op het uitkeringsadres heeft gewoond. De verklaringen van een of meer van de getuigen sluiten verder naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat eiseres, zoals zij stelt, met enige regelmaat in de woning van eiseres aanwezig was in verband met de zorg voor hun dochter, zonder dat zij daar daadwerkelijk haar hoofdverblijf had.
1.6.
Het vorenstaande brengt mee dat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door de motivering die verweerder eraan ten grondslag heeft gelegd. Er bestaat onvoldoende grondslag om het geschil definitief te beslechten. Hiermee is immers nog niet gezegd dat verweerder niet tot intrekking en terugvordering mocht overgaan. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid stellen om de in de voorgaande rechtsoverwegingen aangeduide motiveringsgebreken te herstellen. Dat kan bijvoorbeeld door de genoemde en/of andere getuigen (opnieuw) te laten horen door een sociaal rechercheur. Verweerder dient de rechtbank binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak mede te delen op welke wijze hij zal voldoen aan de op hem rustende bewijsplicht. Verlenging van deze termijn zal in beginsel niet worden verleend.
1.7.
De rechtbank neemt nog geen beslissing over de overige door eisers aangevoerde beroepsgronden. Ook neemt de rechtbank nog geen beslissing over een eventuele vergoeding van het griffierecht en gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak de rechtbank te berichten omtrent het in rechtsoverweging 1.6 overwogene.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.P.J. de Graaf, voorzitter, mrs. M.P. Verloop en C. Bakker, leden, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2012.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen en belanghebbenden géén hoger beroep instellen (artikel 18, derde lid van de Beroepswet). Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.
Afschrift verzonden op: 12 december 2012
D:C
SB