ECLI:NL:RBAMS:2014:1252

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
AMS 13-2142
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afwijzing handhavingsverzoek op basis van artikel 4:6 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel. De eiseres had een handhavingsverzoek ingediend tegen een woonschip dat in strijd met het bestemmingsplan was gelegen. Het college had dit verzoek afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het zou gaan om een herhaalde aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college deze aanvraag ten onrechte als herhaalde aanvraag heeft aangemerkt. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een herbeoordeling van het handhavingsverzoek rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het ook moet beslissen op het verzoek om vergoeding van de proceskosten. Tevens wordt het betaalde griffierecht aan eiseres vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2014 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde mr. B.J.W. Walvraven),
en
h
et college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel, verweerder
(gemachtigde mr. J. de Graaf),

Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen

[naam] te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde mr. D.H. Woelinga).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden tegen het nabij het perceel aan de [adres] te [plaats] gelegen woonschip van belanghebbende.
Bij besluit van 14 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard en het primaire besluit onder een aanvullende motivering in stand gelaten. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014.
Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Voorts is ter zitting verschenen belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 23 april 2008 heeft verweerder een verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het in de [locatie] nabij het perceel aan de [adres] te [plaats] gelegen woonschip van belanghebbende (hierna: het woonschip) afgewezen. In het besluit van 23 april 2008 is onder meer vermeld dat bekend is dat er woonboten in strijd met het geldende bestemmingsplan Industriegebied Amstel 1977 liggen, dat de meeste boten er langer dan 30 jaar liggen en dat het niet redelijk is om handhavend op te treden. In het besluit staat ook dat sommige woonboten planologisch ingepast kunnen worden of versleept en dat handhavend optreden verweerder in dit stadium niet voor ogen staat. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
2.
Bij besluit van 19 januari 2009 heeft verweerder een verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het woonschip van belanghebbende afgewezen met toepassing van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 22 juni 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft geen beroep tegen dit besluit ingesteld.
3.
Op 11 juni 2012 heeft eiseres het onderhavige verzoek om handhaving ingediend. Daaraan is ten grondslag gelegd – kort gezegd – dat deze aanvraag is gebaseerd op een andere rechtsgrondslag en dat daarom geen sprake is van een herhaalde aanvraag. In het verzoek staat daarnaast dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Voorts is in het verzoek een beroep gedaan op artikel 5.23 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Ouder-Amstel (hierna: de APV). Verweerder heeft bij het primaire besluit het verzoek van eiseres afgewezen op de grond dat sprake is van een herhaalde aanvraag waaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
4.
Het ontwerp van het bestemmingsplan Amstel Businesspark Zuid is op 19 februari 2013 ter inzage gelegd. Hierin is het woonschip niet positief bestemd.
5.
In het bestreden besluit is onder meer vermeld dat sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In het besluit staat ook dat, voor zover het verzoek is gebaseerd op artikel 5.23 van de APV, het inhoudelijk wordt afgewezen.
6.
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Amstel Businesspark Zuid vastgesteld.
7.
Op grond van artikel 4.6, eerste lid van de Awb is indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
8.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1950) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
9.
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres zich niet richt tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden op grond van het bepaalde in artikel 5.23 van de APV. De rechtbank zal dit onderdeel van het bestreden besluit dan ook buiten beschouwing laten.
10.
De rechtbank stelt voorts vast dat voordat op 14 maart 2013 het bestreden besluit is genomen op 19 februari 2013 het ontwerpbestemmingsplan Amstel Businesspark Zuid ter inzage is gelegd. Voorts heeft verweerder op 12 februari 2013, dus eveneens voordat het bestreden besluit is genomen, het besluit genomen om woonboten die niet vallen onder het overgangsrecht met behulp van bestuurlijke handhaving in de loop van 2013 en 2014 op te heffen. Naar het oordeel van de rechtbank leveren deze twee elementen een nieuw feit of gewijzigde omstandigheid op. De in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen regels zijn van belang voor de beoordeling van de vraag of in dit geval handhavend kan worden opgetreden. Met het ontwerpbestemmingsplan is immers besloten dat niet tot legalisatie van het woonschip wordt overgegaan. Niet ter discussie staat verder dat het woonschip niet onder het overgangsrecht valt. De mogelijkheid van legalisatie was in het besluit van 23 april 2008 juist reden om op dat moment niet tot handhaving over te gaan. Met het besluit van 12 februari 2013 heeft verweerder zich, anders dan in het besluit van 23 april 2008, uitgesproken vóór handhavingsacties. Het is daarnaast niet op voorhand uitgesloten dat de gewijzigde omstandigheden aan de eerdere afwijzing tot handhaving niet kunnen afdoen. De omstandigheid dat het woonschip van belanghebbende voorheen ligplaats innam in strijd met het voorgaande bestemmingsplan en dat dit met het later vastgestelde ontwerpbestemmingsplan nog steeds het geval is, kan – anders dan verweerder heeft betoogd – aan het voorgaande niet afdoen. Voor de beoordeling van de vraag of zich een wijziging in bedoelde zin heeft voorgedaan is namelijk niet vereist dat de inhoudelijke toetsing van het handhavingsverzoek tot een andere uitkomst moet leiden dan de toetsing van het vorige verzoek aan het voordien geldende recht.
11.
Conclusie van het voorgaande is dat verweerder de aanvraag van eiseres ten onrechte als een herhaalde aanvraag heeft aangemerkt. Verweerder heeft dan ook ten onrechte deze aanvraag met toepassing van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
12.
Nu verweerder in deze procedure geen inhoudelijk besluit heeft genomen op het handhavingsverzoek van eiseres, ziet de rechtbank geen aanleiding om de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb toe te passen. Om die reden ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor een finale beslechting van het geschil. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Verweerder dient in het nieuw te nemen besluit op bezwaar tevens te beslissen op het verzoek om vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken.
13.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,--, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter,
in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB