ECLI:NL:RBAMS:2014:1326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
13-674067-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in ontuchtzaak wegens onvoldoende bewijs van seksuele aard handelingen

In de strafzaak tegen de verdachte, die als laborant werkzaam was in een ziekenhuis, heeft de rechtbank Amsterdam op 18 maart 2014 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen jegens een patiënt, waarbij hij haar in een omkleedruimte had gemasseerd en gezoend. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 4 maart 2014 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. Modder, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft geëist. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.J.R. Roethof, heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de handelingen niet als ontuchtig konden worden gekwalificeerd en dat de lezing van de verdachte geloofwaardiger was dan die van de aangeefster.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging betrekking had op handelingen die op of omstreeks 18 december 2011 in Amsterdam zouden hebben plaatsgevonden. De verdachte zou de aangeefster, die zich in een kwetsbare positie bevond, hebben gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de handelingen van de verdachte, namelijk het masseren van de nek en het sleutelbeen en het geven van een zoen op het voorhoofd, niet voldoende gewicht hadden om als seksuele handelingen te worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij de context van de handelingen en de verhouding tussen de verdachte en de aangeefster in aanmerking genomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bestanddeel ontucht niet kon worden bewezen, en heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. J.A.A.G. de Vries als voorzitter, en mrs. M.B. de Boer en H.M. van Niftrik als rechters, in aanwezigheid van griffier E.J. Witteman.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674067-12 (Promis)
Datum uitspraak: 18 maart 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [1976],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[gba-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.J.R. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [persoon] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, (als laborant) voornoemde [persoon] (als patient) in een kleine ruimte (te weten een omkleedruimte in een ziekenhuis) verhinderd en/of belet voornoemde (kleine) ruimte te verlaten en/of zich (in voornoemde kleine ruimte) éénmaal of meermalen opgedrongen aan voornoemde [persoon] en/of (vervolgens) éénmaal of meermalen voornoemde [persoon] in haar nek en/of op haar (boven)rug en/of bij haar sleutelbeen, in elk geval haar lichaam gemasseerd en/of gestreeld en/of betast en/of voornoemde [persoon] éénmaal of meermalen op haar voorhoofd en/of in haar nek, in elk geval het lichaam van voornoemde [persoon] gezoend gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Zij acht de lezing van het incident, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft gegeven, ongeloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat de lezingen van het gebeurde nogal uiteenlopen. Niet alleen die tussen de lezing van verdachte en die van aangeefster maar ook de lezingen van aangeefster zelf zijn niet consistent.
Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit nu het bestanddeel ontucht niet kan worden bewezen. Het opzet van verdachte was niet gericht op seksueel handelen, maar gericht op ontspanning van aangeefster.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde handelingen bewezen, gelet op de verklaring van aangeefster aan de getuige [getuige] en aan haar echtgenoot direct na het incident, waarbij laatstgenoemden haar emotie hebben waargenomen, alsmede gelet op de bekennende verklaring van verdachte aan genoemde [getuige] direct na het incident. De bewezen verklaarde handelingen bestaan uit het masseren in de nek en bij het sleutelbeen en het geven van een zoen op het voorhoofd, wettig en overtuigend bewezen.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of deze handelingen kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij ontuchtig handelen in de zin van deze wetsbepaling gaat het in beginsel om handelingen van seksuele aard, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of daarvan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval, onder meer van de aard van de handeling, de betrokken lichaamsdelen, de context waarbinnen de handeling plaatsvindt en de verhouding tussen de betrokkenen. Het enkele feit dat degene die de handeling heeft ondergaan dat als ongewenst heeft ervaren, is onvoldoende. De subjectieve bedoeling van de dader is evenmin doorslaggevend. Of gedragingen geacht kunnen worden een seksuele strekking te hebben, staat derhalve tot op zekere hoogte los van de subjectieve beleving van de betrokkenen.
De rechtbank stelt voorop dat het fysieke contact tussen verdachte en aangeefster in deze context ongepast was omdat aangeefster patiënt was in het ziekenhuis, zich gedeeltelijk ontkleed in een kwetsbare positie bevond omdat haar ellebogen gebroken waren, en samen met verdachte in een kleine kleedruimte bevond waaruit zij niet meteen weg kon. Verdachte was werkzaam als röntgenlaborant en moest uitsluitend röntgenfoto’s maken van de armen van aangeefster. Door het in deze omstandigheden masseren in nek en het sleutelbeen en het zoenen van aangeefster heeft verdachte gehandeld in strijd met de sociaal-ethische normen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het masseren in de nek en bij het sleutelbeen en het geven van een zoen op het voorhoofd handelingen van nog net onvoldoende gewicht zijn om te kunnen worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard. De verdachte dient te worden vrijgesproken omdat het bestanddeel ontucht niet kan worden bewezen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. M.B. de Boer en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J. Witteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2014.