55µg/m3 wordt gemeten, terwijl sinds de verhoging van de maximumsnelheid sprake is van een toename van 3,8 µg/m3. Dit meetpunt betreft de Max Havelaar(woon)flats, een locatie waar mensen direct aan de uitstoot kunnen worden blootgesteld.
4.10.Samengevat volgt uit de door eiser verstrekte informatie dat er langs het traject A10 West als gevolg van de snelheidsverhoging sprake is van een grotere toename van stikstofdioxide dan door verweerder is aangenomen en dat er op verschillende punten stikstofdioxide-concentraties zijn die de grenswaarde die per 1 januari 2015 geldt, overschrijden. Nu dit in verweerders onderzoek niet is onderkend en verweerder dan ook ten onrechte heeft geconcludeerd dat de stikstofdioxide-concentraties op het gehele traject langs de A10 West onder die strikte grenswaarde blijven, is verweerders onderzoek ter voorbereiding van zijn besluitvorming onvolledig geweest en heeft verweerder zijn conclusies daar niet op kunnen baseren. Het bestreden besluit is dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Reeds gelet hierop kan dit, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, in rechte geen stand houden.
4.11.Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet welke belangen hij heeft betrokken bij zijn afweging, leidend tot de conclusie dat verhoging van de maximumsnelheid aanvaardbaar is: verlaging van 100 naar 80 km/h heeft ter plaatse een positief effect gehad op de luchtkwaliteit, wat destijds ook de achterliggende reden voor het verlagen van de snelheid was. Nu aan de Europese normen wordt voldaan, kan de snelheid (overdag) opnieuw naar 100 km/h worden verhoogd, waarmee wordt aangesloten bij het kabinetsbeleid van snelheidsverhoging op autosnelwegen. Ook de doorstroming van het verkeer en de beleving van de bestuurder zijn gediend met een maximumsnelheid van 100 km/h, nu deze aansluit op de maximumsnelheid in de omgeving. Deze belangen wegen zwaarder dan de effecten van die verhoging op de luchtkwaliteit, waaronder op de volksgezondheid, omdat die effecten, volgens verweerder, binnen de geldende normen blijven.
4.12.De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder, gelet op de hiervoor geconstateerde gebrekkige voorbereiding, bij zijn belangenafweging van onvolledige meetgegevens is uitgegaan. Het effect op de gezondheid van de hogere uitstoot die door TNO is berekend en de mogelijke consequenties daarvan voor de doelstellingen van het NSL zijn dan ook ten onrechte niet bij die afweging betrokken. Dat verweerder ter zitting aangaf niet tot een andere conclusie te komen, omdat de TNO-uitkomsten onder de huidig geldende norm blijven, acht de rechtbank in dat verband onvoldoende. Eisers hebben ter zitting gemotiveerd betoogd dat Nederland reeds in 2011 had moeten voldoen aan de strengere Europese grenswaarde voor stikstofdioxide, maar daar niet in slaagde. Met de uitdrukkelijke belofte om alles in het werk te stellen die waarde naar beneden te brengen tot het vereiste niveau, is uiteindelijk uitstel verleend tot 1 januari 2015. Verweerder heeft deze uiteenzetting niet betwist, terwijl in het bestreden besluit noch ter zitting is toegelicht hoe de hogere stikstofdioxide-concentraties die uit het TNO-onderzoek volgen te rijmen zijn met de verplichting om Nederland, inclusief het traject A10 West, alsnog aan de Europese grenswaarde te laten voldoen. Dat er in de toekomst naar verwachting sprake zal zijn van een schoner wagenpark en dat dit voldoende compensatie zal opleveren voor de hogere stikstofdioxide-concentraties, is evenmin voor de locatie-specifieke situatie van de A10 West nader onderbouwd.
4.13.De rechtbank overweegt verder dat niet in geschil is dat iedere verhoging van de uitstoot van stikstofdioxide een verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee ook een verslechtering voor de gezondheid betekent. Het gezondheidsbelang speelt in een stedelijk gebied, waar mensen dicht bij de snelweg wonen, een belangrijke rol. Eisers hebben onbetwist betoogd dat de luchtkwaliteit daar over het algemeen al minder goed is. Bij een verslechtering van de luchtkwaliteit dient dit belang dan ook als zwaarwegend te worden aangemerkt. Verweerder erkent ook de gezondheidsrisico’s van hoge(re) stikstofdioxide-concentraties. Verweerder heeft echter zowel de gezondheidseffecten van hogere stikstofdioxide-concentraties op verschillende meetpunten, als de gevolgen van die hogere concentraties voor het NSL niet, althans niet kenbaar, betrokken in de belangenafweging. De enkele stelling van verweerder dat binnen de nu geldende normen voor luchtkwaliteit wordt gebleven, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Ook binnen de toegestane normen kan immers sprake zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee van een verslechtering van de gezondheid. Door als uitgangspunt te hanteren dat de geldende norm zonder meer kan worden ‘opgevuld’, in die zin dat een verbetering van de algemene luchtkwaliteit ruimte laat voor een plaatselijke verslechtering, doet verweerder onvoldoende recht aan de belangen van de Amsterdammers die in de buurt van de snelweg wonen, nu in ieder geval niet in geschil is dat de uitstoot hoger wordt als gevolg van de snelheidsverhoging.
4.14.Tegenover de genoemde Europese verplichtingen en het belang van de gezondheid van de bewoners staat het belang dat verweerder zegt na te streven. De rechtbank is van oordeel dat van de door verweerder gestelde bevordering van de doorstroming van het verkeer als gevolg van de snelheidsverhoging niet is gebleken. Ter zitting heeft verweerder ook erkend dat de snelheidsverhoging geen merkbare invloed heeft op de doorstroming van het verkeer op de A10 West, anders dan bijvoorbeeld bij de A20 of de A12 bij Voorburg. Ook verlaging van de snelheid op de A10 West heeft indertijd niet tot problemen bij de doorstroming geleid. Aan dit belang kan dan ook redelijkerwijs geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. De rechtbank stelt verder vast dat het zoeken van aansluiting bij het landelijk beleid een (politieke) keuze is van verweerder, maar dat verweerder niet nader heeft onderbouwd waarom dat streven ook in de specifieke situatie ter plaatse van de A10 West op deze manier toepassing moet vinden. Dat op dit streven uitzonderingen mogelijk zijn, blijkt alleen al uit het handhaven van de 80 km/h op de A12 bij Utrecht.
De standpunten over de beleving van de bestuurder en de continuïteit van één snelheid op de A10 heeft verweerder niet nader geconcretiseerd. Nu volgens verweerder geen sprake is van een verbetering van de doorstroming en ter zitting is bevestigd dat verkeersveiligheid geen rol heeft gespeeld bij de snelheidsverhoging, ziet de rechtbank niet in welke zelfstandige betekenis toekomt aan die gestelde beleving van de bestuurder en de continuïteit van de snelheid.
4.15.Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd welke belangen een rol spelen. Daardoor is ook niet inzichtelijk gemotiveerd waarom de gestelde verkeersbelangen moeten prevaleren boven de gezondheidsbelangen van de Amsterdammers die in de buurt van de snelweg wonen, en boven het belang van de door verweerder en eiser gedeelde verantwoordelijkheid in het kader van het NSL. Op basis van de betrokken belangen zoals die in deze procedure naar voren zijn gebracht en onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van die belangen, dat verweerder niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Het bestreden besluit zal gezien het voorgaande ook wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, vernietigd worden.
4.16.Hetgeen verder door eisers als beroepsgronden naar voren is gebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank onbesproken blijven.
4.17.De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Dit betekent dat zij de beroepen gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien of om op een andere wijze tot finale geschil-beslechting te komen, nu zij verweerder, als deze dat nodig acht, ruimte wil bieden om nader onderzoek te (laten) verrichten en de rechtbank voorts niet kan treden in de door verweerder (opnieuw) te maken afweging van de betrokken belangen. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om binnen zes weken een nieuw besluit op de bezwaren van eiseres en eiser te nemen.
4.18.Nu verweerder gehouden is om binnen zes weken te beslissen, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om voor die tijdspanne een voorlopige voorziening te treffen op voet van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, zoals door eiseres is verzocht.
4.19.Op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiseres en eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
4.20.Voorts bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres en eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze worden voor eiseres, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 974,- (een punt voor het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, € 487,- per punt, wegingsfactor 1). Eiseres heeft tevens verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de in bezwaar gemaakte kosten, nu verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres dient te beslissen.
4.21.De proceskosten in beroep van eiser worden begroot op € 974,- (een punt voor het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, € 487,- per punt, wegingsfactor 1). Eiser heeft voorts verzocht om veroordeling van verweerder in de kosten voor onderzoek door deskundigen, voor een totaal bedrag van € 23.137,80 (excl. BTW), te weten, € 15.000,- en € 1.850,- voor het windtunnelonderzoek van TNO, rapportage daarvan en meerwerk naar aanleiding van de procedure, en € 6.287,80 voor metingen en rapportage door de GGD, zijnde 70 uren van een GGD-medewerker. De rechtbank wijst vergoeding van de kosten voor het GGD-onderzoek af, omdat de GGD onderdeel uitmaakt van de gemeente Amsterdam en niet is gebleken dat het onderzoek niet in het kader van de eigen taakstelling is verricht. Wel is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten voor het TNO-onderzoek. Hoewel de rechtbank in beginsel aansluiting moet zoeken bij het forfaitaire stelsel, biedt artikel 2, derde lid, van het Bpb ruimte om tot een hogere vergoeding te komen. Gelet op de doorslaggevende rol van de TNO-bevindingen en de omissie van verweerder om zelf nader onderzoek te (laten) verrichten, zal verweerder worden veroordeeld tot vergoeding van de integrale kosten van dat onderzoek, zijnde € 16.850,-. Daarmee bedragen de aan eiser te vergoeden kosten in totaal € 17.824,-.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres en eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst af het verzoek van eiseres om een voorziening te treffen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- (zegge: driehonderd tien euro) aan zowel eiseres als aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 974,- (zegge: negenhonderd vierenzeventig euro) te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 17.824,- (zegge: zeventienduizend achthonderd vierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, mrs. M. de Rooij en B. de Vos, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2014.
de griffier de voorzitter