ECLI:NL:RBAMS:2014:1385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
HA EXPL 13-721
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door advocaat jegens derde partij in echtscheidingskwestie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2014, staat de vraag centraal of een advocaat onrechtmatig heeft gehandeld jegens een derde partij, in dit geval [eiser], door bedreigende uitlatingen te doen in een e-mailbericht. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [Gedaagde], waarbij [eiser] stelt dat de advocaat van zijn ex-vrouw, [naam 2], hem onterecht heeft bedreigd in het kader van een echtscheiding. De advocaat had in een e-mail aan [eiser] gesuggereerd dat zijn ex-vrouw aangifte zou doen van mensenhandel en mishandeling, wat [eiser] als een ernstige bedreiging ervoer. De rechtbank oordeelt dat de advocaat, hoewel hij een grote vrijheid heeft in zijn verdediging van zijn cliënt, niet onbegrensd is in zijn uitlatingen. De kantonrechter concludeert dat de uitlatingen van [naam 2] geen rechtvaardiging vinden in de omstandigheden van het geval en dat deze in strijd zijn met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af, omdat er geen cliëntrelatie bestond tussen [eiser] en [naam 2], en er dus geen zorgplicht was. Bovendien is er geen causaal verband aangetoond tussen de uitlatingen van [naam 2] en de door [eiser] gevorderde schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 2129031 \ HA EXPL 13-721
Uitspraak: 4 maart 2014

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
nader te noemen [eiser],
gemachtigde mr. J.P. van Vulpen te Haarlem,
t e g e n
[Gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
nader te noemen [Gedaagde],
gemachtigde mr. T. Smith te Amsterdam,

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 17 juni 2013 inhoudende de vordering van [eiser], met producties,
  • de conclusie van antwoord van [Gedaagde], met producties.
Ingevolge een tussenvonnis van 11 september 2013 is op 29 januari 2014 een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal hiervan bevindt zich bij de stukken.
Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden

1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.
[eiser] en [naam 1] (hierna: [naam 1]) zijn op [datum]. [naam 1] heeft vanuit [land] een verblijfsvergunning aangevraagd, welke haar met ingang van 13 november 2006 voor de periode van één jaar is verleend.
3.
Op 2 januari 2007 heeft [naam 1] [naam 2] (hierna: [naam 2]), die kantoor hield bij [Gedaagde], benaderd en verzocht haar belangen te behartigen in verband met de aanvraag tot verlenging van voornoemde verblijfsvergunning. Deze is per 13 november 2007 verlengd.
4.
Per email van 15 januari 2008 heeft [eiser] aan [naam 2] aangegeven te willen scheiden van [naam 1] en heeft hij [naam 2] om advies gevraagd.
5.
Per email van 15 januari 2008 heeft [naam 2] aan [eiser] het volgende geantwoord:
“Naar aanleiding van uw email heb ik een bespreking gehad met [naam 1]. Daaruit is het volgende naar voren gekomen:
Zij wil geen scheiding. Indien u toch wilt scheiden, zal zij tegen u aangifte doen bij de politie wegens mensenhandel, mishandeling, bedreiging en fraude van de sociale dienst.
Mensenhandel wil zeggen, dat veelal buitenlandse vrouwen naar Nederland worden gehaald, eventueel trouwen met een Nederlander om een verblijfsvergunning en gedwongen worden in de prostitutie te werken. Volgens cliënte is dat bij haar het geval. Het gaat hier om een zgn. schijnhuwelijk. Genoemde vrouwen kunnen geen kant uit omdat zij t.o.v. hun ‘beschermers/echtgenoten’ in een afhankelijkheidspositie verkeren.
Cliënte beweert door u te zijn mishandeld, door regelmatig schoppen te krijgen en met hete koffie te worden bestookt. Onlangs op 5 januari j.l. heeft u haar ’s-morgens omstreeks 05:00 uur opnieuw de auto uitgeschopt. Telefonisch heeft u haar laten weten dat wanneer u dat wilt u haar zal schoppen. Daarnaast wordt zij door u regelmatig bedreigd, dat u haar familie zal waarschuwen en vertellen dat zij in de prostitutie zit. Bovendien zou u haar regelmatig controleren.
Dit zijn exact de elementen van mensenhandel en ik kan u verzekeren dat verdachten daarvan, worden veroordeeld.
Voorts zal zij de sociale dienst inlichten over het feit dat u van 2006-2007 de sociale dienst heeft opgelicht. U heeft toen een hogere uitkering genoten dan waarop u recht zou hebben. Mijnadviesis, dat u beiden elkaar vrij laat en ieder zijn eigen leven leidt gedurende twee jaar en dat u dan beiden gaat scheiden. Let wel, zij is getrouwd met u, staat bij u ingeschreven en heeft evenveel recht op de woning als u. Ik heb geen originele papieren van u en het lijkt mij overbodig de afspraak van donderdag a.s. door te zetten.’’
6.
Het echtscheidingsconvenant is op 2 september 2010 ondertekend door [eiser] en op 16 september 2010 ondertekend door [naam 1]. Op 18 november 2010 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van ’s-Gravenhage.
7.
Bij beslissing van 27 april 2012 heeft het Hof van Discipline (hierna: het Hof) de door [eiser] ingediende klacht, dat [naam 2] de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden en heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, voor zover het klachtonderdeel a betrof gegrond verklaard. Onder 5.3 van haar heeft de Raad het volgende overwogen:
‘’Naar het oordeel van het hof valt de uiteenzetting van verweerder in de email van 15 januari 2008, dat zijn cliënte aangifte zal doen en de bijzonder krachtige onderbouwing daarvan, niet anders aan te merken dan als een ernstig en ongeoorloofd dreigement om het ‘advies’ aan het slot van de mail af te dwingen. Dit dreigement vindt geen rechtvaardiging in de concrete omstandigheden van het geval. Niet gebleken is immers van het bestaan van een rechtvaardigingsgrond om de wens van de cliënte van verweerder, dat zij nog geen echtscheiding uit het schijnhuwelijk wilde, kracht bij te zetten met het uiten van zeer krachtig geformuleerde dreigementen die bovendien in geen enkele functionele relatie hebben met deze wens (het doen van een strafrechtelijke aangifte kan een echtscheiding niet verhinderen). In het bijzonder valt verweerder tuchtrechtelijk kwalijk te nemen dat hij, kennelijk op grond van zijn eigen ervaringen, aan het uiten van de dreigementen toevoegt dat hij klager er van kan ‘verzekeren’ dat een veroordeling zal volgen als de dreigementen tot uitvoering komen.’’
8.
Onder 5.4 heeft de Raad onder meer het volgende overwogen:
‘’(…) Een advocaat behoort geen medewerking te verlenen aan het verwoorden van ongeoorloofde drukmiddelen. Daarbij kom dat in ieder geval de slotwoorden uit de tweede alinea van de email niet afkomstig zijn van de cliënte van verweerder, maar een eigen toevoeging van verweerder met het met het enkele doel om het drukmiddel extra kracht bij te zetten.’’
9.
In een onderzoeksverslag van PsyQ van 5 juli 2012 is ten aanzien van [eiser] de volgende diagnose vastgesteld:
Belangrijkste klachten en aanvang:
‘’Patiënt vertelt dat het om een schijnhuwelijk ging voor vergunning en dat hij er mee bedreigd werd. Er was een advocaat ingeschakeld en vervolgens werd hij door de tegenpartij aangeklaagd voor mensenhandel. Dit heeft ongeveer 2-3 jaar geduurd en momenteel heeft hij van het hof gelijk gekregen. Patiënt geeft aan dat hij dit niet kan verwerken.’’
Persoonlijke indruk:
‘’Opvallend in gesprek is dat [eiser] steeds terugkomt op een aantal onderwerpen die hem bezighouden, zoals de onheuse praktijken van justitie/gemeente/politie, het onrecht wat hem is aangedaan door zijn ex vrouw en haar advocaat en de achterdocht naar zijn omgeving toe, met name 55+ generatie en allochtone Nederlanders. [eiser] lijkt hierdoor gepreoccupeerd, het beperkt hem in zijn dagelijks functioneren.’’
Beschrijvende diagnose:
‘’Klachten die [eiser] omschrijft zijn passend bij PTSS. Tevens lijkt er ook sprak van een (geagiteerde) depressie. De mate van preoccupatie met (de gevolgen van) de traumatische ervaringen die patiënt beschrijft en de generaliserende denkbeelden en de achterdocht die patiënt formuleert kunnen behoren bij de vastgestelde depressieve problematiek, voortkomen uit de (reeds vastgestelde) persoonlijkheidsproblematiek, maar mogelijk ook op zichzelf staande psychiatrische problematiek behelzen.’’

Vordering en verweer

10.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat [Gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding vanwege de geleden schade bestaande uit:
a. € 3.398,60 aan advocaatkosten;
b. € 7.500 aan immateriële schade;
c. de proceskosten;
11.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag, kort gezegd, dat [Gedaagde], door het handelen van [naam 2], jegens hem de zorgplicht heeft geschonden, dan wel subsidiair een onrechtmatige daad heeft gepleegd met het verzenden van de email van 15 januari 2008. De handeling van [naam 2] heeft [eiser] grote traumatische schade en materiële schade toegebracht .
13.
[Gedaagde] voert verweer tegen de vordering en voert daartoe aan dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door [naam 2]. Er bestaat ten aanzien van [eiser] geen zorgplicht aangezien [eiser] nimmer cliënt van [naam 2] is geweest. Subsidiair is er geen sprake van onrechtmatig handelen, dan wel meer subsidiair ontbreekt het causaal verband tussen het handelen van [naam 2] en de gevorderde schade.

Beoordeling

14.
[eiser] stelt ter onderbouwing van zijn standpunt het volgende. Door zijn uitlatingen in het emailbericht van 15 januari 2008 heeft [naam 2] de zorgvuldigheidsnorm die tussen advocaat en cliënt geldt geschonden. Er bestond een cliëntrelatie tussen [eiser] en [naam 2]. Deze is tot stand gekomen toen [naam 2] bezig was de verblijfsvergunning voor [naam 1] te verlengen. [eiser] was hier bij betrokken en dus was er ook tussen hem en [naam 2] ook sprake van een cliëntrelatie. Na het versturen van het emailbericht van [naam 2] van 15 januari 2008 is deze cliëntrelatie pas beëindigd. Eind 2007 kreeg [eiser] het vermoeden van een schijnhuwelijk en ontstonden er problemen in het huwelijk tussen [eiser] en [naam 1]. Kort hierna heeft [eiser] [naam 2] om advies gevraagd en rekende hij erop dat op korte termijn de echtscheiding door [naam 2] soepel geregeld zou kunnen worden. [naam 2] stelde echter alles in het werk de echtscheiding uit te stellen teneinde de verblijfpositie van [naam 1] veilig te stellen. Hierdoor is de echtscheiding op gezamenlijk verzoek toen niet tot stand gekomen. In 2010 durfde [eiser] door uitlatingen van [naam 2] in het emailbericht van 15 januari 2008 er niet op te vertrouwen dat hij de echtscheiding zonder eigen advocaat wel zou kunnen bewerkstelligen. De schade vloeit voort uit het feit dat [eiser] in 2010 een andere advocaat heeft moeten inschakelen. Tevens heeft [eiser] grote traumatische schade geleden. Door de uitlatingen van [naam 2] in het emailbericht van 15 januari 2008 heeft [eiser] immateriële schade in de zin van artikel 6:106, lid 1 onder (b) BW geleden. [eiser] voelde zich ernstig bedreigd wat uiteindelijk heeft geresulteerd in een post traumatische stressstoornis.
15.
[Gedaagde] stelt hier tegenover dat er geen sprake is van schending van de zorgvuldigheidsnorm. [eiser] is nimmer cliënt geweest van [naam 2]. Nu er tussen [naam 2] en [eiser] geen cliëntrelatie bestond, behoefde [naam 2] met de belangen van [eiser] geen rekening te houden bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt [naam 1]. [naam 2] had ten tijde van het schrijven van het emailbericht van 15 januari 2008 dan ook geen zorgplicht jegens [eiser] en aldus kan er evenmin sprake zijn van een schending daarvan. Evenmin heeft [naam 2] onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. [Gedaagde] stelt dat [naam 2] na het onderhoud met [naam 1] zo geschrokken was van de blauwe plekken bij zijn cliënte dat hij zo mocht reageren richting [eiser], het handelen van [naam 2] dient
ex tuncte worden getoest. Subsidiair stelt [Gedaagde] dat er geen causaal verband is tussen het handelen van [naam 2] en de geleden schade van [eiser]. De door [eiser] gestelde materiële schade is niet veroorzaakt door het emailbericht van [naam 2] van 15 januari 2008 maar door 1) zijn huwelijk met [naam 1], 2) het feit dat [naam 1] niet eerder wilde scheiden en 3) de keuze van [eiser] om in 2008 geen verder gevolg te geven aan zijn wens te scheiden. Er is sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser] nu hij in 2008 zijn wens om te scheiden van [naam 1] zelf niet heeft doorgezet door middel van een gerechtelijke procedure. Voor zover [eiser] psychische schade zou hebben geleden, was dit reeds voor het ontvangen van het emailbericht van [naam 2] van 15 januari 2008 het geval. De psychische schade is niet veroorzaakt door toedoen van [naam 2].
16.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of er tussen [eiser] en [Gedaagde] een cliëntrelatie tot stand is gekomen. Indien dat het geval is, geldt de norm dat een advocaat ten opzichte van zijn cliënt de zorgvuldigheid in acht heeft te nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.
17.
Alhoewel [eiser] heeft verklaard ter zitting dat er tussen hem en [naam 2] op dat moment geen cliëntrelatie bestond, stelt hij wel dat hij middels zijn mail aan [naam 2] de bedoeling had [naam 2] te verzoeken zijn echtscheiding te regelen. [naam 2] stelt zich op het standpunt hij toen en in het verleden alleen handelde in opdracht van de voormalig echtgenoot van [eiser], [naam 1]. Hij was eerder voor haar als raadsman opgetreden in de procedure inzake haar verblijfsvergunning.
18.
In het emailbericht van 15 januari 2008 vraagt [eiser] [naam 2] om advies op welke manier de echtscheiding tot een normaal eind kan worden gebracht. Gelet op het feit dat [Gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat er tussen [naam 2] en [eiser] sprake was van een cliëntrelatie voor het versturen van de email en er na deze mailwisseling nooit een gesprek heeft plaatsgevonden waaruit een eventuele cliëntrelatie door [eiser] zou kunnen worden afgeleid, is de kantonrechter van oordeel dat er geen sprake is van een relatie in de zin van artikel 7:400 BW tussen [eiser] en [naam 2]. Noch op enig andere wijze is gebleken dat er sprake is van een cliëntrelatie tussen [eiser] en [naam 2].
19.
Nu de kantonrechter van oordeel is dat er tussen partijen geen cliëntrelatie bestaat is de norm dat een advocaat ten opzichte van zijn cliënt de zorgvuldigheid in acht heeft te nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat verwacht mag worden niet van toepassing op onderhavige zaak.
20.
Thans dient beoordeeld te worden of [naam 2] tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. Voor de beoordeling of [naam 2] met zijn uitlatingen in het emailbericht van 15 januari 2008 een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [eiser], is beslissend of [naam 2] met het verzenden van voornoemd emailbericht in strijd heeft gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW.
21.
Uitgangspunt is dat een advocaat die optreed namens een cliënt jegens een derde, in dit geval [eiser], een grote vrijheid heeft in zijn verdediging om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze zoals de advocaat goed dunkt. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd. Zo heeft ook het Hof van Discipline overwogen.
22.
De kantonrechter is van oordeel dat [naam 2] in de onderhavige zaak onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. De uitlating van [naam 2] in het emailbericht van 15 januari 2008 vindt in geen enkel geval een rechtvaardiging in de onderhavige zaak. De dreiging die voortvloeit uit het emailbericht van 15 januari 2008 is geen verwoording van het standpunt van de cliënt van [naam 2], maar betreft een door [naam 2] zelf geuite bedreiging richting [eiser]. Het zijn zeer ernstige feiten waarvan [naam 2] [eiser] heeft beschuldigd, zonder concrete onderbouwing. [naam 2] beticht [eiser] van mensenhandel, mishandeling, bedreiging en fraude van de sociale dienst. Tevens verzekert [naam 2] [eiser] dat wanneer verdachten van mensenhandel aan de elementen van mensenhandel voldoen, deze worden veroordeeld. Het gaat in onderhavige zaak niet om een geringe bedreiging. Deze bedreigingen vinden geen rechtvaardiging in de door [naam 2] gestelde blauwe plekken of algehele staat van [naam 1]. Zelfs indien dit klopt, hetgeen door [eiser] wordt betwist en niet nader is onderbouwd, dan nog dient een advocaat professioneel te handelen ten opzichte van de betrokken derde. Indien hij werkelijk van mening was dat [naam 1] werd mishandeld door [eiser] had het op zijn weg gelegen [naam 1] aan te raden aangifte te doen. [naam 2] had zich er van bewust moeten zijn dat het uiten van deze bedreiging, in zijn hoedanigheid als advocaat met de benodigde juridische deskundigheid, als een reële bedreiging zou worden ervaren en dan ook veel impact zou (kunnen) hebben op [eiser]. De door [naam 2] gekozen bewoording en de daaruit voortvloeiende dreiging is, alle omstandigheden van het geval in ogenschouw nemend, in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer is betaamt.
23.
Thans dient beoordeeld te worden of er causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige gedraging van [naam 2] en de schade die is geleden door [eiser].
Voor zover [eiser] immateriële schade vordert is de kantonrechter van oordeel dat, nog afgezien van de vraag of er sprake van een causaal verband is tussen het handelen van [naam 2] en de schade, deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt aangezien niet voldaan is aan de vereisten van artikel 6:106, lid 1 onder (b) BW.
24.
Uitganspunt is dat vergoeding van immateriële schade slechts kan plaatsvinden indien de benadeelde in zijn persoon is aangetast. Ook het toebrengen van psychische storingen valt hieronder, mits de storingen zo ernstig zijn dat zij een aantasting in de persoon opleveren. Geestelijk letsel kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een aantasting in de persoon, maar daarvoor is niet voldoende dat er sprake is van alleen een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
25.
Vast staat is dat [eiser] door het emailbericht van [naam 2] 15 januari 2008 zich ernstig bedreig voelde. Tevens voelde [eiser] een zware psychische druk. Als gevolg van psychische problemen heeft [eiser] zijn werkzaamheden als administratief medewerker tijdelijk moeten stop zetten. Door het onrecht dat [eiser] is aangedaan door [naam 1] en [naam 2] heeft [eiser] een bepaalde achterdocht naar zijn omgeving toe ontwikkeld wat hem in zijn dagelijks functioneren beperkt, zoals blijkt uit het door hem overgelegde Onderzoek van Psyq. Nu [eiser] geen andere belemmeringen heeft gesteld, en de beperking van het dagelijks functioneren niet afdoende ernstig is, kan in onderhavige zaak dus niet gesteld worden dat sprake is van psychische storingen die dermate ernstig zijn dat zij een aantasting in de persoon opleveren. De immateriële schade komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
26.
Thans dient beoordeeld te worden of er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige gedraging van [naam 2] en de materiële schade die [eiser] vordert. De materiele schade ziet op de advocaatkosten die [eiser] voor het realiseren van de echtscheiding tussen hem en [naam 1] in 2010 heeft gemaakt.
27.
Naar het oordeel van de kantonrechter komt de materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking. [eiser] had deze kosten immers ook moeten maken zonder onrechtmatige gedraging aan de zijde van [naam 2]. In 2008 wilde [naam 1] niet door middel van een gemeenschappelijk verzoekschrift scheiden. Dit betekent dat, ongeacht het handelen van [naam 2], [eiser] in ieder geval eigen advocaatkosten had moeten maken om zijn echtscheiding met [naam 1] te bewerkstelligen. Er is dus geen causaal verband tussen het handelen van [naam 2] en de door [eiser] gevorderde materiële schade.
28.
Nu het causaal verband ontbreekt tussen de door [eiser] gevorderde materiële schade en het handelen van [naam 2] wordt ook dit deel van de vordering tot schadevergoeding van [eiser] afgewezen.
29.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [Gedaagde], zoals hierna begroot.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst af de vorderingen;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op €600,- (2 punten x €300,-) salaris advocaat, inclusief eventueel verschuldigde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.E. de Vos, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter