ECLI:NL:RBAMS:2014:1513

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
13/703436-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een tas en de strafbaarheid van een ongewenst vreemdeling in Nederland

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte, geboren in Algerije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, beschuldigd van diefstal en verblijf als ongewenst vreemdeling. De rechtbank heeft op 28 januari 2014 uitspraak gedaan na een zitting op 14 januari 2014, waar de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en de raadsman, mr. D.G. Peters, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte diefstal van een tas met waardevolle inhoud, waaronder een mobiele telefoon en geld, en het verblijf in Nederland terwijl de verdachte wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat deze ontvankelijk is, ondanks de argumenten van de verdediging over de terugkeerprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de diefstal, ondersteund door camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen.

De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld, waarbij de verdediging een beroep op overmacht heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had gedaan om zijn vertrek uit Nederland te bewerkstelligen en dat hij zijn verplichtingen niet was nagekomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft zij de ernst van de feiten en de impact op de openbare orde in overweging genomen. De uitspraak is gedaan in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke voorschriften.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/703436-13
Datum uitspraak: 28 januari 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Algerije op [1963],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Peters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 oktober 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas en/of (met daarin) een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy siii) en/of (ongeveer) 250 euro en/of twee, althans één, creditcard(s), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [persoon], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 1 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
3. Voorvragen
3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de terugkeerprocedure zoals voorgeschreven in de Terugkeerrichtlijn (richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedure in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven) niet geheel is doorlopen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte gedetineerd is in het Detentiecentrum [locatie]. Blijkens het voorgaande is de overheid voornemens verdachte uit te zetten en is daarmee de terugkeerprocedure hervat. Indien verdachte wordt veroordeeld op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, zou dat zijn uitzetting frustreren.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte in verband met overtreding door verdachte van artikel 197 Sr. Het enkele feit dat verdachte gedetineerd is in Detentiecentrum [locatie] biedt onvoldoende aanknopingspunten om te stellen dat verdachte zal worden uitgezet.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het aan het Openbaar Ministerie is om te beslissen of in een concreet geval tot vervolging wordt overgegaan. . Het enkele feit dat verdachte in de onderhavige zaak gedetineerd is in Detentiecentrum [locatie], leidt niet tot niet-ontvankelijkheid. Daarnaast blijkt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat het niet doorlopen van de terugkeerprocedure evenmin leidt tot niet-ontvankelijkheid, maar alleen een rol kan spelen bij strafoplegging. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk en de argumentatie van de verdediging die ziet op de terugkeerprocedure zal in het kader van de strafoplegging worden besproken.
3.2
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd, waardoor verdachte zou moeten worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent dat hij de tas heeft meegenomen. Daarnaast blijkt niet duidelijk uit de stukken welke rol verdachte bij de diefstal zou hebben vervuld. Bovendien is geen aangifte gedaan van de diefstal van de tas zelf, er lijkt sprake te zijn van zakkenrollerij, nu de aangifte zo is verwoord dat het lijkt alsof slechts goederen uit de tas zijn verdwenen. Daarnaast klopt het tijdstip van de aangifte niet, nu deze is opgenomen
voorafgaandaan de diefstal. Er is ook geen beschrijving van de tas gegeven. Bovendien is geen tolk aanwezig geweest tijdens het opnemen van de aangifte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris bevestigd dat hij op de dag van het incident samen met zijn medeverdachte in de winkel was. Dit wordt ondersteund door de bevindingen van de politie ten aanzien van de bij de winkel inbeslaggenomen camerabeelden van die dag. De politie ziet dat medeverdachte [medeverdachte] de donkerkleurige tas, al lopend richting de uitgang, achteruit aan verdachte geeft, waarna verdachte deze tas voor zijn buik vasthoudt. Het enkele feit dat het tijdstip dat aangifte wordt gedaan zoals weergegeven in het proces-verbaal van aangifte niet correspondeert met het tijdstip waarop de camerabeelden zijn gemaakt doet niet af aan de betrouwbaarheid van deze beelden. De aangifte wordt gedaan in verband met het feit van 14.00 uur en de camerabeelden zijn van iets voor 14.00 uur. Het in de aanhef van de aangifte genoemde tijdstip moet wel een abuis zijn.Voorts blijkt uit de aangifte dat de aangeefster er door een winkeljuffrouw op is gewezen dat haar tas weg was. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 30 oktober 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin een mobiele telefoon merk Samsung, type Galaxy siii, ongeveer 250 euro en twee creditcards, toebehorende aan [persoon];
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 1 november 2013 te Amsterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair ten aanzien van feit 2 bepleit dat verdachte een beroep op overmacht toekomt. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Wegens persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals zijn medische toestand, alsmede het feit dat hij niet beschikt over documenten die zijn identiteit kunnen bevestigen ten gevolge waarvan Algerije hem geen laissez passer zal verstrekken, is verdachte niet in staat terug te keren naar Algerije. Het is aldus niet aan verdachte te wijten dat hij zich, ondanks zijn ongewenstverklaring, nog steeds op Nederlands grondgebied bevindt.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op overmacht ten aanzien van feit 2 toekomt. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Verdachte stelt dat hij zelf alles heeft gedaan om naar Algerije terug te kunnen keren. Blijkens pagina 23 van het sfeer proces-verbaal zijn er diverse acties door de overheid ondernomen teneinde verdachte uit te zetten. Daarnaast heeft de consul van het Algerijnse consulaat vastgesteld dat verdachte Algerijns is. Voorts heeft verdachte zich niet coöperatief opgesteld. Hij heeft geen pogingen ondernomen om een laissez passer te verkrijgen. Bovendien heeft hij zijn uitzetting gefrustreerd door het gebruik van diverse aliassen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een beroep op overmacht ten aanzien van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht er sprake moet zijn van uitzonderlijke omstandigheden die in een individueel geval kunnen meebrengen dat de gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien het niet aan verdachte zijn schuld te wijten is dat hij Nederland niet kan verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van hem gevergd kon worden om te voldoen aan zijn verplichting uit eigen beweging Nederland te verlaten. Het enkele feit dat het de Nederlandse overheid tot nu toe niet is gelukt verdachte uit te zetten, maakt op zichzelf nog niet dat verdachte in een uitzonderingspositie verkeert. Het is immers verdachte zelf die primair de rechtsplicht tot vertrek uit Nederland heeft. Verdachte heeft niet uit eigen beweging contact opgenomen met de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM). Daarnaast heeft hij in de vertrekgesprekken met de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) nimmer kenbaar gemaakt dat hij bereid is om vrijwillig te vertrekken uit Nederland. Bovendien heeft verdachte nooit aantoonbaar zelfstandig actie ondernomen om aan een identiteitsdocument te komen of pogingen ondernomen Nederland zelfstandig te verlaten. Ook heeft hij geen bewijsstukken overlegd ten aanzien van zijn medische situatie en/of de noodzaak dat hij daarvoor slechts in Nederland kan worden behandeld. Het beroep op overmacht faalt derhalve, verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte reeds geruime tijd in detentie heeft gezeten vanwege zijn ongewenst vreemdelingschap. De raadsman verzoekt de rechtbank te waken over de proportionaliteit en subsidiariteit ten aanzien van de eventueel op te leggen straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan een tot ongewenst vreemdeling verklaarde onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in Nederland verblijft, is strijdig met de Terugkeerrichtlijn indien de stappen van de in de Terugkeerrichtlijn vastgelegde terugkeerprocedure nog niet zijn doorlopen, nu die strafoplegging de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in gevaar kan brengen.
Uit het proces-verbaal van de Vreemdelingenpolitie regio Amsterdam-Amstelland van 30 oktober 2013 blijkt dat de DT&V de gehele uitzettingsprocedure heeft doorlopen. Uit de bijlage van het voornoemde proces-verbaal volgt dat de verdachte meermalen in vreemdelingenbewaring is gesteld en dat verdachte meerdere vertrekgesprekken heeft gevoerd met DT&V. Hij is gepresenteerd bij de Algerijnse vertegenwoordiging. Daarna is bevestigd door de consul dat verdachte van Algerijnse afkomst is. Er zal echter geen laissez passer aan verdachte verstrekt worden, als deze hier niet zelf aan meewerkt. Indien verdachte zou meewerken aan zelfstandig/vrijwillig vertrek, kan er op basis van kopieën van identificerende documenten en de eigen verklaring van verdachte een vervangend reisdocument worden verstrekt. Verdachte heeft echter gesteld dat hij niet over documenten beschikt en weigert contact op te nemen met het IOM.
Uitzetting is niet mogelijk gebleken nu verdachte op geen enkele wijze zijn medewerking daartoe heeft verleend. Daarnaast heeft verdachte door het opgeven van meerdere niet verifieerbare aliassen het onderzoek naar zijn identiteit gefrustreerd. Nu de Staat zich thans - gerelateerd aan de op verdachte rustende verplichting het land te verlaten en het gebrek aan pogingen daartoe - voldoende heeft ingespannen om de identiteit van de verdachte te (doen) achterhalen en hem te doen terugkeren naar het land van herkomst, kan de terugkeerprocedure als doorlopen worden beschouwd, waardoor het opleggen van een gevangenisstraf voor de bewezenverklaarde feiten geen strijdigheid met de Terugkeerrichtlijn met zich brengt.
Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van de strafoplegging als volgt.
Verdachte heeft als vreemdeling in Nederland heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard. De openbare orde verzet zich blijkens de ongewenstverklaring van verdachte tegen dat verblijf. Verdachte doorkruist door zijn verblijf in Nederland op onaanvaardbare wijze het door de overheid gevoerde vreemdelingenbeleid.
Daarnaast heeft verdachte samen met zijn medeverdachte in een winkel een tas van een toerist ontvreemd. Dit is een ergerlijk feit dat veel overlast veroorzaakt. Bovendien zorgen dit soort delicten voor een gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 december 2013, waaruit blijkt dat verdachte al meerdere malen voor zowel artikel 197 Sr als voor vermogensdelicten is veroordeeld. De destijds aan hem opgelegde straffen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden nogmaals dergelijke delicten te plegen. De rechtbank heeft verder bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, zoals dat tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 197 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M.S Requisizione, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van F. Bogaerts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2014.