ECLI:NL:RBAMS:2014:1715

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
C/13/560438 / KG ZA 14-285
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op strafrechtelijke ontruiming van gekraakt terrein te Amsterdam

In deze zaak vorderden de eisers, krakers van een terrein in Amsterdam, een verbod op de strafrechtelijke ontruiming door de Staat der Nederlanden. De eisers stelden dat zij met toestemming van de rechthebbende op het terrein verbleven en dat er geen vordering tot ontruiming was gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers zich zonder recht of titel op het terrein bevonden, aangezien de huurovereenkomst met de vorige huurder was beëindigd en er geen gebruiksrecht meer bestond. De voorzieningenrechter wees de vordering van de eisers af, maar verbood de Staat om over te gaan tot ontruiming van de wagens op het erf, tenzij er voorafgaand aan de ontruiming een vordering door de rechthebbende was gedaan. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op € 1.424,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 4 april 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/560438 / KG ZA 14-285 HJ/LO
Vonnis in kort geding van 4 april 2014
in de zaak van

1.[eiseres 1],

2.[eiseres 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
allen wonende te Amsterdam,
eisers bij dagvaarding van 10 maart 2014,
advocaat mr. H.A. Sarolea te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H. Hirsch Ballin te ’s-Gravenhage.
Gedaagde zal hierna de Staat worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 21 maart 2014 hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Staat heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren aanwezig: [eiseres 1], [eiseres 2] en [eiser 4] met mr. Sarolea, en aan de zijde van de Staat mr. Hirsch Ballin. Voorts was aanwezig de heer[vastgoedbeheerder], vastgoedbeheerder van de Gemeente Amsterdam.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente Amsterdam (het Ontwikkelingsbedrijf) is eigenaar van het bedrijventerrein met opstallen (onder meer een loods) aan het adres [adres] Amsterdam (hierna: [adres] of het terrein). De Gemeente wil het gehele gebied van [adres], dat meer percelen omvat dan het bovengenoemde, herontwikkelen en in erfpacht uitgeven aan kunstenaars en startende ondernemers van kleinschalige bedrijven.
2.2.
Ongeveer 20 jaar geleden is het terrein verhuurd aan de heer[huurder 1] en mevrouw [huurder 2]. Zeven jaar geleden hebben[huurder 1] en [huurder 2], nadat zij na een gerechtelijke procedure een geldbedrag hebben ontvangen, het terrein verlaten en is de huurovereenkomst beëindigd. Met [huurder 2] is een mondelinge afspraak gemaakt dat zij na herontwikkeling een nieuwe huur- dan wel erfpachtovereenkomst zou kunnen aangaan voor het terrein. Dat is tot op heden niet gebeurd.
2.3.
Eisers zijn woonachtig in wagens op het terrein van [adres], dat zij ongeveer vijf jaar geleden hebben gekraakt.
2.4.
Op 3 december 2012 heeft een medewerker van de Gemeente aangifte gedaan van huisvredebreuk. In de aangifte is onder meer het volgende vermeld:
“Ongeveer drie jaar geleden heb ik een gesprek gehad met een van de krakers welke hier aanwezig was. Dit was geen vriendelijk gesprek en de persoon liet weten dat hij het terrein niet ging verlaten. Op dat moment zag ik drie personen op het bedrijventerrein.”
2.5.
Bij brief van 24 februari 2014 heeft de officier van justitie strafrechtelijke ontruiming van het perceel vóór 22 april 2014 aangekondigd, op grond van verdenking van overtreding een van de artikelen 138, 138a en/of 139 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.).

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – samengevat – de Staat (de officier van justitie) te verbieden om over te gaan tot ontruiming van het pand en de wagens geplaatst op het erf en achter de loods op [adres] te Amsterdam.
3.2.
Eisers hebben ter toelichting op hun vordering – samengevat en voor zover van belang – het volgende gesteld. De loods is al zeven jaar in gebruik bij [gebruiker], die aan eisers toestemming heeft gegeven om een plaats in te nemen op het erf en medegebruik te maken van de loods, waarbij is afgesproken dat eisers meebetalen aan energie en de internetaansluiting. Eisers weten niet beter dan dat [gebruiker] met al of niet stilzwijgende instemming van de Gemeente om niet het perceel [adres] in gebruik heeft. [gebruiker] verblijft enige tijd in het buitenland en eisers hebben hem helaas nog niet kunnen bereiken. Eisers stellen dat er nog steeds sprake is van een gebruiksrecht van mevrouw [huurder 2], om welke reden artikel 138a Sr. niet van toepassing is. De artikelen 138 en 139 Sr. zijn evenmin van toepassing nu niet is gebleken van een vordering van of vanwege de rechthebbende bij wie het erf momenteel in gebruik is dit erf te verlaten.Voor eisers komt de ontruimingsaankondiging onverwacht. Hen is nooit eerder verzocht het terrein te ontruimen en zij stellen dat de Staat geen spoedeisend belang heeft. Zij zijn bovendien bereid om van het gebruik van de loods af te zien als zij op het terrein kunnen blijven.
3.3.
De Staat voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is de vraag of het de Staat moet worden verboden om tot ontruiming op strafrechtelijke gronden van het pand [adres] te Amsterdam over te gaan. De bewoners daarvan zijn door de officier van justitie aangemerkt als verdachten van overtreding van een van de artikelen 138, 138a en 139 Sr, hetgeen er in de kern op neer komt dat zij ervan verdacht worden wederrechtelijk op het terrein te verblijven. Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 Sr, iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats kan betreden en dat zij bevoegd zijn alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.
4.2.
De voorzieningenrechter dient te toetsen of aan het vereiste van wederrechtelijkheid als bedoeld in de artikelen 138, 138a en 139 Sr. is voldaan, en voorts, in het kader van artikel 8 EVRM, of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde/ bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan.
4.3.
In het kader van de proportionaliteitstoets dient te worden bezien of in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging moet worden gekomen. De wetgever heeft het als een regulier belang van de Staat beschouwd om aan een strafbare toestand, mede in het belang van de eigenaar van een gekraakt pand, een einde te maken. In het algemeen bestaat het belang van een eigenaar of huurder erin dat hij naar eigen goeddunken over het pand kan beschikken. Dat beschikken kan erin bestaan dat hij het pand wil verbouwen, voor eigen gebruik nodig heeft, wil verkopen en/of dat hij zelf (onder)huurders voor zijn pand wil kiezen. Daarbij is het mogelijk dat het enige tijd duurt voordat een en ander is geformaliseerd. Die omstandigheid maakt echter niet dat de Staat daarmee zijn reguliere belang om aan een strafbare toestand, in het belang van de eigenaar, een einde te maken, verliest. Voor het reguliere belang van de eigenaar is niet noodzakelijk dat hij een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming. Onder meer op dit punt verschilt de toets in een kort geding waarbij een strafrechtelijke ontruiming ter beoordeling voor ligt met die waarbij een ontruiming op civielrechtelijke gronden wordt beoordeeld.
4.4.
Indien een kraker in een kort geding over een strafrechtelijke ontruiming van mening is dat de eigenaar van het door hem/haar gekraakte pand geen enkel belang heeft bij de ontruiming is het bovendien, anders dan bij een civielrechtelijke ontruimingsprocedure, aan hem/haar om dat voldoende aannemelijk te maken. Anders gezegd is het aan de kraker om feiten en omstandigheden aan te voeren die in het concrete geval tot een andere dan de reguliere afweging leiden. Bij de afweging zal steeds als uitgangspunt gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil. In het geval een eigenaar echter geen enkel belang heeft bij de ontruiming en deze alleen maar zal leiden tot langdurige leegstand, zonder enig uitzicht op verandering in die situatie en aannemelijk is dat ook de Staat zelf geen enkel belang bij de aangezegde ontruiming heeft, kan de belangenafweging mogelijk in het voordeel van de kraker uitvallen.
4.5.
Eisers hebben zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de eis van wederrechtelijkheid, nu zij het terrein in gebruik hebben gekregen van [gebruiker], die weer toestemming heeft van [huurder 2], die een gebruiksrecht heeft op het terrein. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eisers enig (gebruiks)recht op het terrein toekomt. Van een gebruiksrecht van [huurder 2] is niet gebleken, nu tussen partijen niet in geschil is dat de huurovereenkomst met [huurder 2] is geëindigd. Dat betekent dat [huurder 2] geen gebruiksrecht meer heeft. Een toezegging om in de toekomst een huur- of gebruiksovereenkomst aan te gaan iets anders is dan een gebruiksrecht op dit moment. Omdat [huurder 2] geen gebruiksrecht heeft, kunnen [gebruiker] en dus ook eisers geen gebruiksrecht hebben. Voldoende aannemelijk is bovendien dat de Gemeente bezwaar heeft tegen het gebruik door eisers dan wel [gebruiker] van het terrein, aan welk bezwaar door de Gemeente uiting is gegeven door het op 3 december 2012 aangifte doen van een strafbaar feit.
4.6.
Daarmee staat vast dat eisers zich zonder recht of titel op het bedrijfsterrein bevinden, waarmee zij onrechtmatig handelen jegens de Gemeente. De vraag of zij wel of geen gebruik maken van alle zich op het bedrijfsterrein bevindende gebouwen is niet relevant. De Gemeente kan immers, ook al zouden eisers de loods niet meer gebruiken en dichtlassen, niet over haar eigendom beschikken. De Gemeente heeft het voornemen om het terrein tijdelijk te verhuren aan De Zwerfkei, totdat het in erfpacht kan worden uitgegeven. Daarvoor is veel interesse sinds de Westrandweg gereed is en het gebied beter toegankelijk is dan voorheen. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de Staat, bij de uitoefening van de in artikel 551a Sv gegeven bevoegdheid, op goede gronden mag aannemen dat is voldaan aan de eis van wederrechtelijkheid als bedoeld in dat artikel.
4.7.
Voor zover eisers betogen dat zij het terrein niet wederrechtelijk in gebruik hebben omdat zij wel hun woonwagens c.q. caravans op het terrein hebben, maar dit geen kraken oplevert omdat dit volgens art. 138a Sr. slechts mogelijk is bij het in gebruik nemen van gebouwen, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Voorshands is aannemelijk dat eisers niet alleen het terrein in gebruik hebben genomen om daar hun woonwagens c.q. caravans te plaatsen, maar dat zij tevens van de op het terrein aanwezige loods gebruik hebben gemaakt. Dat zij thans aanbieden dat deze dichtgelast zou kunnen worden zodat zij daarvan geen gebruik meer kunnen maken, doet aan dat gebruik tot op heden niet af. Nu zij zoals hiervoor overwogen geen (afgeleid) gebruiksrecht hebben, is in zoverre sprake van kraken. Dat betekent dat voor zover de vordering is gericht op een verbod tot ontruiming van een woning of gebouw in de zin van art. 138a Sr., dit niet kan worden toegewezen; de vordering onder I wordt dus afgewezen.
4.8.
Voor zover eisers nog hebben aangevoerd dat de vordering moet worden toegewezen in het kader van de proportionaliteitstoets, nu het voor hen moeilijk is om een sociale huurwoning te krijgen in verband met schulden, terwijl één van hen zwanger is, wordt overwogen dat de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van eisers niet in de eerste plaats bij de Gemeente ligt, ook niet bij de rechter die dient te oordelen over een gevraagd verbod tot ontruiming, maar dat dit hun eigen verantwoordelijkheid is. Zij hebben zichzelf, door een gebouw wederrechtelijk in gebruik te nemen en daar wederrechtelijk te vertoeven, aan het risico blootgesteld dat aan dit wederrechtelijk gebruik een einde wordt gemaakt.
4.9.
Eisers stellen dat de ontruiming moet worden verboden voor zover deze is gericht op de ontruiming van het besloten erf waar zij met hun woonwagens c.q. caravans vertoeven omdat een vordering van of vanwege de rechthebbende om zich te verwijderen ontbreekt. Uit de aangifte die op 3 december 2012 is gedaan blijkt dat voor zover een dergelijke vordering toen al is gedaan, deze zich tot slechts een van de aanwezigen gericht heeft; bovendien is niet bekend wie dat was. Dat de rechthebbende, te weten de Gemeente, een dergelijke aanzegging heeft gedaan jegens alle eisers is niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat een verbod zal moeten worden toegewezen, voor zover een dergelijke aanzegging niet is gedaan.
4.10.
Nu de Gemeente aangifte van kraken heeft gedaan en gezien de plannen van de gemeente met het perceel [adres] zoals blijkt uit de gedingstukken ligt het in de lijn der verwachting dat de gemeente de aanzegging als bedoeld in rechtsoverweging 4.9 zal doen, waarna het tot een ontruiming zal komen. Eisers zullen daarom als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.424,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de Staat over te gaan tot ontruiming van de wagens geplaatst op het erf gelegen achter de loods [adres] te Amsterdam, indien niet voorafgaand aan de ontruiming door de rechthebbende is gevorderd dat eisers zich aanstonds zullen verwijderen,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.424,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2014. [1]

Voetnoten

1.type: LO