ECLI:NL:RBAMS:2014:1722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
C/13/558102 / KG ZA 14-104
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning in verband met verzamelwoede

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een woningcorporatie en een huurder. De woningcorporatie, eiseres in conventie, vorderde ontruiming van de woning van de huurder, die lijdt aan verzamelwoede. De huurder, gedaagde in conventie, had eerder afspraken gemaakt met de woningcorporatie over het opruimen van zijn woning, maar deze afspraken werden niet nageleefd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de woonsituatie van de huurder brandgevaarlijk en onhygiënisch was, en dat er onvoldoende verbetering was opgetreden ondanks de hulpverlening. De huurder had niet aangetoond dat hij in staat was om de situatie te verbeteren, en de woningcorporatie had een voldoende spoedeisend belang bij de ontruiming. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van zes weken voor de huurder om de woning te verlaten. In reconventie vorderde de huurder een verbod op wooninspecties door de woningcorporatie, maar deze vordering werd afgewezen. De woningcorporatie werd veroordeeld in de proceskosten van de huurder, terwijl de huurder in de proceskosten van de woningcorporatie werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/558102 / KG ZA 14-104 MW/EB
Vonnis in kort geding van 7 april 2014
in de zaak van
de vereniging
[woningcorporatie],
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 29 januari 2014,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.M. Meijerink te Amsterdam,
tegen
[de huurder],
wonende te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E. Huls te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook wel [de woningcorporatie] en [de huurder] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 24 februari 2014 heeft [de woningcorporatie] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [de huurder] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. [de woningcorporatie] heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Na verder debat is de zitting pro forma aangehouden, teneinde partijen de gelegenheid te bieden een minnelijke regeling te treffen. Bij brief van 21 maart 2014 heeft [de woningcorporatie] de voorzieningenrechter verzocht vonnis te wijzen, eventueel voorafgegaan door een voortzetting van de behandeling of een plaatsopneming. Bij brief van 24 maart 2014 heeft [de huurder] eveneens aangestuurd op een vonnis. Daarop is telefonisch aan partijen doorgegeven dat op 7 april 2014 vonnis zal worden gewezen. Op 25 maart 2014, nadat de behandeling was gesloten, heeft de voorzieningenrechter een brief ontvangen die [de huurder] rechtstreeks aan haar had gestuurd. Die brief is aan [de huurder] geretourneerd. De advocaten van partijen hebben daarvan bericht ontvangen.
Ter zitting waren aan de zijde van [de woningcorporatie] aanwezig[bestuurder] (algemeen bestuurslid),[de beheerder](Hoofd Beheer) en mr. Meijerink. [de huurder] was aanwezig met mr. Huls.

2.De feiten in conventie en reconventie

2.1.
[de woningcorporatie] verhuurt aan [de huurder] de woning aan het adres [adres] (hierna: de woning). De woning is gelegen in een groot appartementencomplex.
2.2.
[de huurder] lijdt aan verzamelwoede. Zijn woonsituatie is op 5 maart 2013 besproken tijdens een overleg op het Stadsdeel, waarbij het Stadsdeel (Meldpunt zorg en overlast), de politie, de GGD, de GGZ inGeest, de Jellinek, het Maatschappelijk Werk en – namens [de woningcorporatie] – [de beheerder] (hierna: [de beheerder]) aanwezig waren.
2.3.
Het overleg heeft ertoe geleid dat op 5 april 2013 een brief aan [de huurder] is gestuurd die onder meer de volgende passages bevat:
“(…)
Op maandag 11 maart jl zijn [hulpverlener] (GGZ inGeest) en [de beheerder] bij u langs geweest. [de hulpverlener] gaf toen aan dat het echt 2 voor 12 is. De wijze van bewoning
moetecht verbeteren om te voorkomen dat wij ontruiming bij de rechter zullen aanvragen.
Wij hebben besloten dat nu nog niet te doen. Niet omdat wij akkoord zijn met de huidige wijze van bewoning, maar wel omdat er
verbeteringzichtbaar is ten opzichte van een aantal maanden geleden. Deze verbetering
moet zich dan wel voortzetten. Wij verstaan daar concreet onder:
  • U laat wekelijks een medewerker van de GGZ inGeest toe. Doel van die bezoeken is om samen met deze medewerker voortgang te maken met vermindering van de spullen in uw appartement.
  • U geeft het hoofd beheer van [de woningcorporatie] 2 keer per jaar toegang tot uw appartement om te beoordelen of er inderdaad voortgang wordt geboekt;
  • U plaatst geen spullen op de gang, naast de deur van uw appartement. Ook nu weer staat er een stoel. Als deze vrijdag 12 april niet is weggehaald wordt de stoel verwijderd. Dat geldt vanaf dan ook voor alle andere spullen die buiten uw appartement worden neergezet: deze worden verwijderd;
  • Vóór 1 januari 2014 liggen er geen stapels papier meer op de grond van de gang, woonkamer, slaapkamer en keuken. Spullen liggen op tafel of in een kast. Het is mogelijk de vloer helemaal te stofzuigen;
  • Vóór 1 januari 2014 is uw slaapkamer geschikt om in te slapen. Dan zijn de spullen/het papier wat daar staat opgeruimd en is er ruimte voor een matras. Ook hier ligt niets aan losse spullen of papier meer op de grond.
(…)
Als deze verbetering op 1 januari 2014 helemaal is doorgevoerd, is het uiteraard ook geheel de bedoeling dat uw woning ook in deze opgeruimde staat blijft. (…)”
[de huurder] heeft deze brief voor akkoord ondertekend.
2.4.
Een brief van [de woningcorporatie] aan [de huurder] van 6 september 2013 luidt, voor zover hier relevant:
“(…) In vervolg op de afspraken die wij maakten en vastlegden op 5 april ben ik op 8 juli jl. bij u langs geweest. Ik constateerde toen dat de opgaande lijn waar even sprake van was, helaas verdwenen is. De aanwezige berg papier in uw appartement was eerder toe- dan afgenomen.
Op 2 september zijn twee bestuursleden bij u langs geweest. Zij constateerden dat er wederom geen verbetering heeft plaatsgevonden. De vloer was niet vrijgemaakt, er kon nog steeds niet gestofzuigd worden. Ook was in de aangrenzende kamer geen zichtbare start gemaakt met opruimen, zodat er een matras zou kunnen worden geplaatst. (…)
Daarbij constateren we dat er niet wekelijks een medewerker van de GGZ in Geest bij u langs komt. Dat is tegen de gemaakte afspraken is. Ook is het nog lange tijd voorgekomen dat u spullen buiten uw appartement plaatste. Ook dat was tegen de afspraken. De laatste weken gebeurt dit niet meer. (…)”
2.5.
Op 6 december 2013 heeft [de beheerder] aan [de huurder] geschreven:
“Helaas moet ik constateren dat er sinds een aantal dagen weer spullen buiten uw appartement staan. Dit is zoals u weet niet toegestaan. Ik verzoek u alles weg te halen. Spullen die er a.s. maandag nog staan worden verwijderd.”
2.6.
Op 17 december 2013 heeft [de beheerder] [de huurder] aangeschreven met het doel een afspraak te maken voor een bezoek aan de woning. Op deze brief heeft [de huurder] niet gereageerd. Hij heeft ook niet gereageerd op een brief van de advocaat van [de woningcorporatie] van 3 januari 2014 met daarin een gelijkluidend verzoek.
2.7.
Bij brief van 20 januari 2014 heeft het Stadsdeel Zuid aan [de beheerder] meegedeeld dat zij er ondanks hun inspanningen niet in zijn geslaagd de extreme overlast op de woning te doen ophouden of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen en dat om die reden is besloten de interventie vanuit het Meldpunt Zorg en Overlast te beëindigen.
2.8.
Op 21 maart 2014 heeft mr. Meijerink namens [de woningcorporatie] aan de voorzieningenrechter geschreven:
“(…) Op 3 maart jl. heeft gedaagde meegewerkt aan een inspectie van het gehuurde. Door deze inspectie werd duidelijk dat het gehuurde nog steeds dermate veel inboedel bevat dat daardoor sprake is van brandgevaar en van een hygiënisch onverantwoorde situatie.
Zaken als papier, kleding en etenswaren lagen/hingen door en naast elkaar. Gedaagde kookt niet in het keukentje, maar in de gang. De slaapkamer, die tevens een wastafel bevat was volledig in gebruik als berging, zodat er niet kon worden geslapen en gedaagde zich er niet kon wassen.
In de woonkamer is slechts een kleine ruimte niet vol en dit is deels veroorzaakt doordat gedaagde een deel van hetgeen daar stond buiten het gehuurde op een overloop had geplaatst (waar het niet mag staan) terwijl gedaagde nog tijdens de inspectie duidelijk maakte dat hij deze zaken na het bezoek weer in zijn woning wilde plaatsen.
Met toestemming van gedaagde is een aantal foto’s gemaakt en hieruit wordt duidelijk dat de bewoning niet conform de afspraken is
(bijlage).
(…)
Na de inspectie op 3 maart jl. is gedaagde opnieuw in de gelegenheid gesteld deze afspraken na te komen. Gedaagde heeft dit aanbod geaccepteerd en er is tussen partijen overeen gekomen dat op 20 maart 2014 een tweede inspectie zou plaats vinden (…)
Op 20 maart jl. bleek helaas nauwelijks sprake van enige verbetering: in de slaapkamer is een gangetje naar de wastafel gemaakt, zodat deze kan worden gebruikt. De slaapkamer is echter nog steeds niet geschikt om in te slapen; overal in de woning liggen/staan losse spullen, kleding en etenswaren liggen door elkaar en er wordt nog steeds gekookt in de gang. Een stoel die eerder op de overloop stond is toegevoegd aan de al overvolle inboedel van de woonkamer. Ook elders in het gebouw, zoals op de zolderetage, komt eiseres spullen tegen die van [de huurder] zijn, en daar niet horen te staan. Dit geeft de indruk dat er eerder sprake is van verplaatsing van spullen dan van het opruimen ervan. (…)”
Op de als bijlagen bij deze brief meegezonden foto’s is te zien dat zich in de woonkamer en de kamer met de wastafel stapels ongeordende goederen bevinden. Verder is te zien dat er in een ruimte die geen keuken lijkt te zijn, te midden van diverse soorten goederen, een tweepits kookplaatje op een ijskast is geplaatst.
2.9.
Een door mr. Huls namens [de huurder] aan de voorzieningenrechter gezonden brief van 24 maart 2014 luidt, voor zover hier relevant:
“(…) De spullen in de slaapkamer zijn destijds door medewerkers van het Leger des heils zorgvuldig opgestapeld. Gedaagde heeft een begin gemaakt met het vrijmaken van dit gedeelte van de woning. Zo is de wastafel thans weer bereikbaar en in gebruik (…). Gedaagde tracht etenswaren veilig te stellen teneinde te voorkomen dat dit muizen aantrekt.
Op de overloop bevinden zich geen spullen van gedaagde. Wel heeft gedaagde, zoals iedere bewoner, een box op de zolderetage en heeft hij één koffer tijdelijk in een andere – ongebruikte – box gezet. (…)”

3.De vordering in conventie

[de woningcorporatie] vordert, kort gezegd, [de huurder] te veroordelen de woning binnen vier weken na vonnisdatum te ontruimen en hem te veroordelen in de proceskosten.

4.De vordering in reconventie

[de huurder] vordert [de woningcorporatie] te verbieden wooninspecties te verrichten en haar te veroordelen in de proceskosten.

5.De standpunten van partijen in conventie en reconventie

5.1.
[de woningcorporatie] stelt zich, samengevat weergegeven, op het standpunt dat de woonsituatie van [de huurder] brandgevaarlijk en onhygiënisch is. Pogingen om aan die al langere tijd bestaande situatie een einde te maken, zijn tevergeefs geweest. Het Meldpunt Zorg en Overlast heeft een zogenaamde einde interventie-verklaring afgegeven. Omdat [de woningcorporatie] mede verantwoordelijk is voor de veiligheid en het huurgenot van haar overige huurders in het complex, ziet zij geen andere oplossing dan ontruiming van de woning te vorderen.
5.2.
[de huurder] is van mening, kort weergegeven, dat een spoedeisend belang bij de vorderingen van [de woningcorporatie] ontbreekt. Hij betwist verder dat sprake is van ernstige overlast en stelt dat het Hoofd Beheer met het eisen van wooninspecties grove inbreuk op zijn privacy maakt. Hij vindt dat die inspecties moeten worden stopgezet. [de huurder] stelt dat hij de brief van 5 april 2013, waarin hij zich akkoord heeft verklaard met inspecties van de woning, onder de dreiging van een ontruiming heeft ondertekend en dat hij zijn akkoordverklaring naderhand heeft ingetrokken.
5.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5.4.
De beoordeling in conventie
5.5.
In een kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens zal toewijzen en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
5.6.
[de huurder] kampt al geruime tijd met verzamelwoede. Met de nodige hulpverlening is getracht het aantal goederen in de woning tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Op 5 april 2013 hebben partijen afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder [de woningcorporatie] zou afzien van het starten van een ontruimingsprocedure. Deze afspraken zijn neergelegd in de brief van 5 april 2013 (zie 2.3). [de huurder] stelt dat hij die brief onder de dreiging van een ontruiming voor akkoord heeft ondertekend en dat hij zijn akkoord daarom naderhand heeft ingetrokken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [de woningcorporatie] geen onaanvaardbare druk op [de huurder] uitgeoefend om hem te bewegen akkoord te gaan met de door haar gestelde voorwaarden. [de woningcorporatie] heeft [de huurder] er terecht op gewezen dat indien de situatie in de woning niet zou verbeteren, de dreiging van een ontruiming reëel was. Dat die dreiging reëel was, blijkt uit het feit dat de aanwezigen bij het overleg op 5 april 2013, waaronder de hulpverleners, de situatie niet langer beheersbaar vonden indien deze niet structureel zou verbeteren. [de huurder] kan dan ook worden gehouden aan de op 5 april 2013 met [de woningcorporatie] gemaakte afspraken. Overigens geldt dat ook indien die afspraken niet zouden zijn gemaakt, [de huurder] op grond van artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek als een goed huurder voor de woning en de omgeving daarvan moet zorgen. Dit houdt onder meer in dat de woning niet vervuilt, dat daarin geen gevaarlijke situatie ontstaat of andere overlast wordt veroorzaakt.
5.7.
Vervolgens ligt de vraag voor of sprake is van gevaarzetting of een onaanvaardbaar gebrek aan hygiëne, zoals [de woningcorporatie] stelt. [de huurder] betwist dat sprake is van een onaanvaardbare situatie. Hij erkent meer papier (in de vorm van dossiers) in huis te hebben dan de gemiddelde mens, maar volgens hem gaat het niet om een buitensporige hoeveelheid. Bovendien is volgens hem geen sprake van brandgevaar, omdat hij geen kaarsen of ander open vuur gebruikt. Verder betwist [de huurder] dat de woning onhygiënisch is. Hij stelt dat er geen vieze vaat in de keuken staat en dat de woning niet stinkt. Hij stoort zich aan de bemoeizucht van [de woningcorporatie]. Hij is van mening dat het feit dat hij op een slaapbank in de woning slaapt, op een kookstel in de gang kookt en zich niet aan de wasbak in de extra kamer wast, geen ontruimingsgrond oplevert.
5.8.
Overwogen wordt als volgt. Uiteraard heeft een huurder in beginsel de vrijheid om zelf te bepalen hoe hij zijn woning inricht en waar hij slaapt. Dit wordt anders indien de wijze waarop de huurder de woning gebruikt onaanvaardbare risico’s oplevert voor de huurder zelf en de directe woonomgeving. In dat licht moeten de uitlatingen van [de woningcorporatie] worden gezien. Zij tracht slechts te bereiken dat [de huurder] die risico’s tot aanvaardbare proporties terugbrengt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is [de huurder] hierin niet geslaagd. Uit de overgelegde foto’s en brieven blijkt dat grote delen van de woning onbruikbaar zijn door de stapels spullen die zich daarin bevinden. Daardoor is de woning niet of nauwelijks schoon te houden. Verder heeft [de huurder] niet betwist dat de ijskast in de keuken niet toegankelijk is en dat zakjes voedsel aan haken in het plafond hangen, dit laatste in een poging om te voorkomen dat muizen op het voedsel afkomen. Deze combinatie van factoren bergt een groot risico op ongedierte in zich. Bovendien levert de grote hoeveelheid spullen een gevaarlijke situatie op, omdat de situatie in de woning daardoor oncontroleerbaar en onbeheersbaar is. Brand kan ook zonder open vuur ontstaan, bijvoorbeeld door schroeien of kortsluiting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [de huurder] hiermee zijn zorgplicht voor de woning geschonden.
5.9.
Dat [de huurder] in staat is om de woonsituatie binnen aanvaardbare grenzen te krijgen en te houden, is niet aannemelijk geworden. Reeds in maart 2013 is hem te verstaan gegeven dat het twee voor twaalf was. Sindsdien is een jaar verstreken en de woonsituatie lijkt niet of nauwelijks te zijn verbeterd. Bovendien blijkt uit de stellingen van [de huurder] dat hij het bestaan van het probleem niet onderkent.
5.10.
Op grond van het voorgaande acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen. [de woningcorporatie] heeft een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering, nu zij als verhuurder een verantwoordelijkheid heeft om de situatie van gevaarzetting te beëindigen. De vordering zal derhalve worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal worden bepaald op zes weken na de betekening van het vonnis.
5.11.
Uiteraard staat het [de woningcorporatie] vrij om de ontruimingstitel niet zonder meer ten uitvoer te leggen, maar eerst in overleg met GGZ te treden, zoals zij ter zitting heeft verklaard. Anders dan [de huurder] meent, heeft [de woningcorporatie] niet toegezegd hem pas te zullen ontruimen als hij vervangende woonruimte heeft gevonden.
5.12.
[de huurder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie moeten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [de woningcorporatie] begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.424,00
6. De beoordeling in reconventie
6.1.
Uit hetgeen hiervoor over de vordering in conventie is overwogen vloeit voort dat [de woningcorporatie] er geen belang meer bij heeft de woning te inspecteren om te kunnen beoordelen of [de huurder] de gemaakte afspraken (nog) naleeft. Aan de andere kant is niet te verwachten dat [de woningcorporatie] in afwachting van de (relatief spoedige) ontruiming nog inspecties wenst voorafgaand aan de ontruiming. Nu [de woningcorporatie] echter de vordering onvoldoende heeft bestreden, zal deze worden toegewezen.
6.2.
[de woningcorporatie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Wegens samenhang met de conventie worden deze kosten begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [de huurder] om binnen zes weken na betekening van het vonnis de woning aan [adres] met al de zijnen en het zijne te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels aan [de woningcorporatie] ter beschikking te stellen,
7.2.
veroordeelt [de huurder] in de proceskosten, aan de zijde van [de woningcorporatie] tot op heden begroot op € 1.424,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.5.
verbiedt [de woningcorporatie] in afwachting van de hiervoor onder 7.1 bedoelde ontruiming wooninspecties te verrichten in de woning van [de huurder],
7.6.
veroordeelt [de woningcorporatie] in de proceskosten, aan de zijde van [de huurder] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
7 april 2014. [1]

Voetnoten

1.type: eB