ECLI:NL:RBAMS:2014:173

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
AMS 13-7434, AMS 13-7485, AMS 13-7551, AMS 14-19, AMS 14-20, AMS 14-21, AMS 14-22, AMS 14-23, AMS 14-24, AMS 14-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen openingstijden coffeeshops in Amsterdam in het kader van afstandscriterium

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 januari 2014 uitspraak gedaan over de verzoeken van verschillende coffeeshophouders in Amsterdam. De burgemeester had in het kader van de gefaseerde invoering van een afstandscriterium van 250 meter tussen scholen en coffeeshops de openingstijden van de coffeeshops beperkt. De verzoekers, die allen exploitanten zijn van coffeeshops, stelden dat zij niet op de hoogte waren van de gevolgen van deze beleidswijziging en dat de wijziging van de openingstijden hen onterecht benadeelde. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoekers vanaf eind 2011 op de hoogte waren van de mogelijke gevolgen van het afstandscriterium en dat de verlenging van hun gedoogverklaringen niet vanzelfsprekend was. De rechter concludeerde dat de wijziging van de openingstijden eerder als een begunstigend besluit kon worden gezien, omdat de coffeeshops per 1 januari 2014 geen gedoogverklaringen meer hadden en dus hun bedrijven hadden moeten sluiten of omvormen naar een andere horecavorm. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen reden zag om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de besluiten van de burgemeester. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor coffeeshophouders om zich bewust te zijn van beleidswijzigingen en de impact daarvan op hun bedrijfsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 13/7434, AMS 13/7485, AMS 13/7551, AMS 14/19, AMS 14/20, AMS 14/21, AMS 14/22, AMS 14/23, AMS 14/24, AMS 14/25

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Jay Beheer B.V. (coffeeshop Betty Boop), gevestigd te Amsterdam,
[verzoeker 1] (coffeeshop De Kade), wonende te [woonplaats]
[verzoeker 2] (coffeeshop Home Grown Fantasy), wonende te[woonplaats],
[verzoeker 3] (coffeeshop Resin), wonende te [woonplaats],
[verzoeker 4] (coffeeshop Abraxas), wonende te [woonplaats],
[verzoeker 5] (coffeeshop Mellow Yellow), wonende te [woonplaats],
[verzoeker 6] (coffeeshop De Kuil), wonende te [woonplaats],
[verzoeker 7] (coffeeshop El Guapo), wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoekers
(gemachtigde mr. M. Veldman),
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
The Bulldog B.V. (coffeeshop The Bulldog), gevestigd te Amsterdam,
verzoeker
(gemachtigde mr. R. Ridder),

[verzoeker 8] (coffeeshop The Power), wonende te [woonplaats],

verzoeker
(gemachtigde mr. V. Platteeuw)
en
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder
(gemachtigde mr. R. Osterwald).

Procesverloop

Verzoekers hebben verzoeken ingediend tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Deze verzoeken hangen samen met de door verzoekers ingediende bezwaren tegen onderscheiden besluiten van verschillende data (5, 10 en 12 en 13 december 2013) van verweerder (de bestreden besluiten).
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 januari 2014.
Aan de zijde van verzoekers zijn verschenen[naam 1] (De Kade), [naam 2] (Mellow Yellow), [verzoeker 6] (De Kuil), [verzoeker 8] (The Power),[naam 4] en [naam 5] (The Energy Shop), bijgestaan door hun gemachtigden. De overige verzoekers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en door mr. J. Pot en mr. Y. van Groenigen.
Overwegingen
1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoekers dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.
Verzoekers zijn exploitanten van coffeeshops in de gemeente Amsterdam. Zij beschikken allen over exploitatievergunningen en bijbehorende gedoogverklaringen, dan wel zijn zij in afwachting van aanvragen tot verlenging hiervan en mogen zij in de tussentijd door exploiteren.
3.
In de exploitatievergunningen van verzoekers zijn de openingstijden van de coffeeshops vastgesteld van 07.00 uur tot 01.00 uur (zeven dagen per week).
4.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder ambtshalve de exploitatievergunningen en gedoogverklaringen van verzoekers gewijzigd en daarbij met ingang van 1 januari 2014 de volgende openingstijden voor de coffeeshops vastgesteld:
- maandag tot en met vrijdag van 18.00 uur tot 01.00 uur,
- zaterdag en zondag van 07.00 uur tot 01.00 uur,
met uitzondering van de schoolvakanties, waarin de openingstijden gelden zoals vastgesteld voor de zaterdag en de zondag.
5.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten gemotiveerd bezwaar gemaakt en tevens verzoeken ingediend om de bestreden besluiten te schorsen zodat zij de oude openingstijden (dagelijks van 07.00 uur tot 01.00 uur) kunnen hanteren.
6.
De voorzieningenrechter constateert allereerst dat onderhavige verzoeken slechts zien op de (besluiten tot) wijziging van de openingstijden van de coffeeshops en niet op de voorgenomen (gefaseerde) sluiting van de coffeeshops. Beleidsmatig hangen het wijzigen van de openingstijden en de (gefaseerde) sluiting echter wel samen. Bij de beoordeling zal de voorzieningenrechter derhalve beide aspecten betrekken.
7.
Verzoekers hebben allereerst betoogd dat voor (een deel van) de bestreden besluiten een toereikend (onder)mandaat ontbreekt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan, nog daargelaten of het betoog juist is, een dergelijk gebrek in bezwaar worden hersteld en vormt het geen aanleiding voor toewijzing van de gevraagde voorzieningen.
8.1
Voorts is de vraag aan de orde gesteld of verweerder bevoegd was ambtshalve de openingstijden te wijzigen.
8.2
Op grond van artikel 3.15, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) kan de burgemeester in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat de openingstijden van het horecabedrijf beperken.
8.3
In de beleidsbrief coffeeshops van verweerder van 11 december 2012, besproken in de gemeenteraadsvergadering van 3 april 2013, heeft verweerder onder meer het beleid neergelegd dat ter voorkoming van softdrugsgebruik door jongeren een afstandscriterium van 250 meter loopafstand tussen coffeeshops en scholen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs wordt ingevoerd in Amsterdam. In de brief van verweerder van 11 november 2013 aan de gemeenteraad heeft verweerder de invoering van het afstandscriterium nader uitgewerkt, waarbij de beperking van de openingstijden vanaf 1 januari 2014 is opgevoerd als één van de maatregelen ter ontmoediging van het softdrugsgebruik onder scholieren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betreft dit beleid het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, van de APV. Vooralsnog bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd was de openingstijden van de coffeeshops ambtshalve te wijzigen.
9.1
Verzoekers hebben aangevoerd dat de bestreden besluiten in bezwaar geen stand kunnen houden omdat, samengevat, sprake is van een plotselinge beleidswijziging ten aanzien van de invoering van het afstandscriterium en de beperking van de openingstijden, er ten onrechte geen overgangstermijn in acht is genomen, verweerder geen mogelijkheid heeft geboden de coffeeshops te verplaatsen en het beleid tot invoering van het afstandscriterium geen enkel doel treft.
9.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een geding als het onderhavige, waarin wordt beoordeeld of tijdelijke voorzieningen moeten worden getroffen in afwachting van de beslissingen op bezwaar, zich niet leent voor de beantwoording van de vraag of het door verweerder gevoerde beleid al dan niet doeltreffend is. Deze vraag zal moeten worden beantwoord in de eventuele bodemprocedure na de bezwaarfase. Vooralsnog is de voorzieningenrechter niet gebleken van een dermate onredelijk beleid, dat reeds daarom moet worden geoordeeld dat de bestreden besluiten, die zijn gebaseerd op dat beleid, onrechtmatig zijn. De voorzieningenrechter merkt hierbij wel op dat de onderbouwing van de maatregel tot het beperken van de openingstijden vooralsnog uiterst summier is.
9.3
Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder in redelijkheid met toepassing van de eerst in november 2013 bekend gemaakte beleidsmaatregel mocht overgaan tot beperking van de openingstijden met ingang van 1 januari 2014, zonder verzoekers een redelijke overgangstermijn te gunnen of de mogelijkheid tot verplaatsing van hun coffeeshops te bieden.
9.4
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoekers reeds vanaf november 2008 op de hoogte zijn van de mogelijke invoering van het afstandscriterium en dat zij in ieder geval vanaf november 2011 er niet meer zeker van konden zijn dat hun gedoogverklaringen na 1 januari 2014 zouden worden verlengd. In een brief van 17 november 2008 heeft verweerder de coffeeshophouders die vallen onder het afstandscriterium geïnformeerd over de mogelijke invoering van een (toen nog landelijk opgelegd) afstandscriterium op uiterlijk 31 december 2011. Daarbij zijn door verweerder aan de coffeeshophouders gedoogverklaringen verstrekt geldig tot en met 31 december 2011. Omdat Amsterdam en enkele andere grote gemeenten twijfelden aan de effectiviteit van de invoering van de maatregel, heeft overleg plaatsgevonden tussen de landelijke overheid en gemeentelijke overheden, waaronder de gemeente Amsterdam. Bij brief van 11 november 2011 zijn de coffeeshophouders opnieuw geïnformeerd over de stand van zaken en daarbij is vermeld dat verweerder het niet waarschijnlijk achtte dat de landelijke overheid per 1 januari 2012 dwingend een afstandscriterium zou opleggen. Om die reden zijn de gedoogverklaringen van de betrokken coffeeshophouders met een jaar verlengd tot 1 januari 2013. Eind 2012 heeft opnieuw verlenging van de gedoogverklaringen voor de duur van een jaar plaatsgevonden tot 1 januari 2014. Voorts heeft verweerder op 11 december 2012 de beleidsbrief coffeeshops bekend gemaakt, waarin staat vermeld dat verweerder als onderdeel van het lokale maatwerk het afstandscriterium zal invoeren, als gevolg waarvan de coffeeshops die onder dit criterium vallen, na 1 januari 2014 niet langer zullen worden gedoogd.
9.5
Gelet op de hiervoor geschetste ontwikkelingen acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat verzoekers niet op de hoogte waren, of konden zijn, van de invoering van het afstandscriterium en van de gevolgen die dit zou hebben voor de exploitatie van hun coffeeshops. Verzoekers waren er in ieder geval vanaf eind 2011 van op de hoogte dat verlenging van hun gedoogverklaringen niet vanzelfsprekend meer was, omdat verlenging telkens voor één jaar plaatsvond en definitieve beëindiging van hun gedoogverklaring per 1 januari 2014 in de rede lag. Dat verweerder in het kader van een gefaseerde invoering van het afstandscriterium de gedoogverklaringen van de coffeeshophouders nu opnieuw verlengt, zij het met een beperking van de openingstijden middels een ambtshalve wijziging van de exploitatievergunning, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eerder aan te merken als een begunstigend dan als een benadelend besluit. De coffeeshops hadden immers vanaf 1 januari 2014 geen gedoogverklaringen meer, waardoor zij hun coffeeshops per die datum al hadden moeten sluiten of hadden moeten overgaan op een andere vorm van een alcoholvrij (horeca)bedrijf.
9.6
In de brief van 11 november 2013 heeft verweerder vermeld dat de betrokken coffeeshophouders door de stadsdelen zullen worden begeleid om te komen tot een transformatie naar een andere horecavorm. Daarvoor zijn de faseringsperiodes eveneens bedoeld. De door verzoekers aangevoerde problematiek rondom het verplaatsen van coffeeshops en het beleid van verweerder daaromtrent, zal naar de voorzieningenrechter aanneemt, daarin ook worden meegenomen. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding de gevraagde voorzieningen toe te wijzen.
10.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de bestreden besluiten. Na afweging van alle betrokken belangen, waaronder de door verzoekers aangevoerde spoedeisende financiële belangen, wijst de voorzieningenrechter de verzoeken dan ook af.
11.
Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.l. Bosman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2014.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Coll:
D: B
SB