7.Verzoekers hebben allereerst betoogd dat voor (een deel van) de bestreden besluiten een toereikend (onder)mandaat ontbreekt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan, nog daargelaten of het betoog juist is, een dergelijk gebrek in bezwaar worden hersteld en vormt het geen aanleiding voor toewijzing van de gevraagde voorzieningen.
8.1Voorts is de vraag aan de orde gesteld of verweerder bevoegd was ambtshalve de openingstijden te wijzigen.
8.2Op grond van artikel 3.15, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) kan de burgemeester in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat de openingstijden van het horecabedrijf beperken.
8.3In de beleidsbrief coffeeshops van verweerder van 11 december 2012, besproken in de gemeenteraadsvergadering van 3 april 2013, heeft verweerder onder meer het beleid neergelegd dat ter voorkoming van softdrugsgebruik door jongeren een afstandscriterium van 250 meter loopafstand tussen coffeeshops en scholen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs wordt ingevoerd in Amsterdam. In de brief van verweerder van 11 november 2013 aan de gemeenteraad heeft verweerder de invoering van het afstandscriterium nader uitgewerkt, waarbij de beperking van de openingstijden vanaf 1 januari 2014 is opgevoerd als één van de maatregelen ter ontmoediging van het softdrugsgebruik onder scholieren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betreft dit beleid het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, van de APV. Vooralsnog bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd was de openingstijden van de coffeeshops ambtshalve te wijzigen.
9.1Verzoekers hebben aangevoerd dat de bestreden besluiten in bezwaar geen stand kunnen houden omdat, samengevat, sprake is van een plotselinge beleidswijziging ten aanzien van de invoering van het afstandscriterium en de beperking van de openingstijden, er ten onrechte geen overgangstermijn in acht is genomen, verweerder geen mogelijkheid heeft geboden de coffeeshops te verplaatsen en het beleid tot invoering van het afstandscriterium geen enkel doel treft.
9.2De voorzieningenrechter stelt voorop dat een geding als het onderhavige, waarin wordt beoordeeld of tijdelijke voorzieningen moeten worden getroffen in afwachting van de beslissingen op bezwaar, zich niet leent voor de beantwoording van de vraag of het door verweerder gevoerde beleid al dan niet doeltreffend is. Deze vraag zal moeten worden beantwoord in de eventuele bodemprocedure na de bezwaarfase. Vooralsnog is de voorzieningenrechter niet gebleken van een dermate onredelijk beleid, dat reeds daarom moet worden geoordeeld dat de bestreden besluiten, die zijn gebaseerd op dat beleid, onrechtmatig zijn. De voorzieningenrechter merkt hierbij wel op dat de onderbouwing van de maatregel tot het beperken van de openingstijden vooralsnog uiterst summier is.
9.3Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder in redelijkheid met toepassing van de eerst in november 2013 bekend gemaakte beleidsmaatregel mocht overgaan tot beperking van de openingstijden met ingang van 1 januari 2014, zonder verzoekers een redelijke overgangstermijn te gunnen of de mogelijkheid tot verplaatsing van hun coffeeshops te bieden.
9.4De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoekers reeds vanaf november 2008 op de hoogte zijn van de mogelijke invoering van het afstandscriterium en dat zij in ieder geval vanaf november 2011 er niet meer zeker van konden zijn dat hun gedoogverklaringen na 1 januari 2014 zouden worden verlengd. In een brief van 17 november 2008 heeft verweerder de coffeeshophouders die vallen onder het afstandscriterium geïnformeerd over de mogelijke invoering van een (toen nog landelijk opgelegd) afstandscriterium op uiterlijk 31 december 2011. Daarbij zijn door verweerder aan de coffeeshophouders gedoogverklaringen verstrekt geldig tot en met 31 december 2011. Omdat Amsterdam en enkele andere grote gemeenten twijfelden aan de effectiviteit van de invoering van de maatregel, heeft overleg plaatsgevonden tussen de landelijke overheid en gemeentelijke overheden, waaronder de gemeente Amsterdam. Bij brief van 11 november 2011 zijn de coffeeshophouders opnieuw geïnformeerd over de stand van zaken en daarbij is vermeld dat verweerder het niet waarschijnlijk achtte dat de landelijke overheid per 1 januari 2012 dwingend een afstandscriterium zou opleggen. Om die reden zijn de gedoogverklaringen van de betrokken coffeeshophouders met een jaar verlengd tot 1 januari 2013. Eind 2012 heeft opnieuw verlenging van de gedoogverklaringen voor de duur van een jaar plaatsgevonden tot 1 januari 2014. Voorts heeft verweerder op 11 december 2012 de beleidsbrief coffeeshops bekend gemaakt, waarin staat vermeld dat verweerder als onderdeel van het lokale maatwerk het afstandscriterium zal invoeren, als gevolg waarvan de coffeeshops die onder dit criterium vallen, na 1 januari 2014 niet langer zullen worden gedoogd.
9.5Gelet op de hiervoor geschetste ontwikkelingen acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat verzoekers niet op de hoogte waren, of konden zijn, van de invoering van het afstandscriterium en van de gevolgen die dit zou hebben voor de exploitatie van hun coffeeshops. Verzoekers waren er in ieder geval vanaf eind 2011 van op de hoogte dat verlenging van hun gedoogverklaringen niet vanzelfsprekend meer was, omdat verlenging telkens voor één jaar plaatsvond en definitieve beëindiging van hun gedoogverklaring per 1 januari 2014 in de rede lag. Dat verweerder in het kader van een gefaseerde invoering van het afstandscriterium de gedoogverklaringen van de coffeeshophouders nu opnieuw verlengt, zij het met een beperking van de openingstijden middels een ambtshalve wijziging van de exploitatievergunning, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eerder aan te merken als een begunstigend dan als een benadelend besluit. De coffeeshops hadden immers vanaf 1 januari 2014 geen gedoogverklaringen meer, waardoor zij hun coffeeshops per die datum al hadden moeten sluiten of hadden moeten overgaan op een andere vorm van een alcoholvrij (horeca)bedrijf.
9.6In de brief van 11 november 2013 heeft verweerder vermeld dat de betrokken coffeeshophouders door de stadsdelen zullen worden begeleid om te komen tot een transformatie naar een andere horecavorm. Daarvoor zijn de faseringsperiodes eveneens bedoeld. De door verzoekers aangevoerde problematiek rondom het verplaatsen van coffeeshops en het beleid van verweerder daaromtrent, zal naar de voorzieningenrechter aanneemt, daarin ook worden meegenomen. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding de gevraagde voorzieningen toe te wijzen.