In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Amsterdam, en de Minister van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 6 juni 2011 een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij een persoon van een bedrijf, welke was afgewezen. Het bestreden besluit van de Minister, dat het bezwaar ongegrond verklaarde, werd op 30 mei 2012 genomen. De rechtbank ontving op 11 juli 2012 een beroepschrift van de eiser tegen dit besluit. Echter, op 6 september 2013 trok de eiser zijn beroep in en richtte hij zich met een nieuw verzoek om informatie op basis van de Wob tot de rechtbank zelf.
De rechtbank overwoog dat de wet niet toestaat dat een Wob-verzoek wordt ingediend bij hetzelfde orgaan dat ook het beroep beoordeelt. Dit is vastgelegd in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin wordt gesteld dat de rechtbank niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke basis was voor het indienen van een Wob-verzoek in deze context en wees het verzoek van de eiser af. De rechtbank benadrukte dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kon worden beoordeeld, aangezien het beroep was ingetrokken zonder dat er een verzoek was gedaan als bedoeld in de relevante artikelen van de Awb.
De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 april 2014, en de rechtbank besloot het verzoek van de eiser af te wijzen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen zes weken na toezending van de uitspraak.