ECLI:NL:RBAMS:2014:1770

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
AMS 12-3415
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wob-verzoek ingediend bij de Rechtbank tijdens een beroepsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Amsterdam, en de Minister van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 6 juni 2011 een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij een persoon van een bedrijf, welke was afgewezen. Het bestreden besluit van de Minister, dat het bezwaar ongegrond verklaarde, werd op 30 mei 2012 genomen. De rechtbank ontving op 11 juli 2012 een beroepschrift van de eiser tegen dit besluit. Echter, op 6 september 2013 trok de eiser zijn beroep in en richtte hij zich met een nieuw verzoek om informatie op basis van de Wob tot de rechtbank zelf.

De rechtbank overwoog dat de wet niet toestaat dat een Wob-verzoek wordt ingediend bij hetzelfde orgaan dat ook het beroep beoordeelt. Dit is vastgelegd in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin wordt gesteld dat de rechtbank niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke basis was voor het indienen van een Wob-verzoek in deze context en wees het verzoek van de eiser af. De rechtbank benadrukte dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kon worden beoordeeld, aangezien het beroep was ingetrokken zonder dat er een verzoek was gedaan als bedoeld in de relevante artikelen van de Awb.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 april 2014, en de rechtbank besloot het verzoek van de eiser af te wijzen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen zes weken na toezending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/3415
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[de man],
wonende te Amsterdam,
eiser,
en
de Minister van Veiligheid en Justitie,
verweerder.
Procesverloop
De rechtbank heeft op 11 juli 2012 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 30 mei 2012 (hierna: het bestreden besluit).
De rechtbank heeft de zaak op 7 april 2014 aan de orde gesteld. Partijen zijn – met kennisgeving – niet verschenen.
Overwegingen

1.Procesverloop

1.1.
Eiser heeft op 6 juni 2011 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek om informatie bij [de persoon] van het [bedrijf] ingediend. Bij besluit van 29 september 2011 heeft [de persoon] van het [bedrijf] het verzoek van eiser afgewezen. Bij het bestreden besluit van 30 mei 2012 heeft het College van procureurs-generaal namens verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en eiser ingediende de motivering van het primaire besluit van 29 september 2011 herzien.
1.2.
Bij brief van 6 september 2013 heeft eiser de rechtbank medegedeeld dat het beroep wordt ingetrokken. Eiser heeft zich in de brief van 6 september 2013 daarnaast – zo begrijpt de rechtbank – tot de bestuursrechter gewend met een verzoek om informatie op grond van de Wob.

2.Wettelijk kader

2.1.
In artikel 1:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een bestuursorgaan moet worden verstaan een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
In het tweede lid is bepaald dat de volgende personen niet als een bestuursorgaan worden aangemerkt:
(…);
(…);
onafhankelijk, bij wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast, de Raad voor de rechtspraak en het College van afgevaardigden
(…);
(…);
(…);
de voorzitters, leden, griffiers en secretarissen van de in de onderdelen
btot en met
fbedoelde organen, de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal en de advocaten-generaal bij de Hoge Raad, de besturen van de in onderdeel
cbedoelde organen alsmede de voorzitters van die besturen, alsmede de commissies uit het midden van de in de onderdelen
btot en met
fbedoelde organen;
(…).
2.1.
In artikel 3, eerste lid, van de Wob staat dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

3.Beoordeling

3.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welk procesbelang eiser heeft bij een beoordeling van zijn beroep. De rechtbank stelt daarbij het volgende vast.
3.2.
Eiser heeft zijn beroep tegen verweerders besluit van 30 mei 2012 bij brief van
6 september 2013 ingetrokken. Dit betekent dat de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit van 30 mei 2012 niet kan en zal beoordelen.
3.3.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser bij de intrekking van het beroep geen verzoek als bedoeld in artikel 8:73a en/of 8:75a van de Awb heeft gedaan. Eiser heeft zich in zijn brief van 6 september 2013 met een Wob-verzoek tot de rechtbank gericht.
3.4.
In een ingestelde rechterlijke procedure kan door een belanghebbende in die procedure geen Wob-verzoek bij de rechtbank kan worden ingediend. De rechtbank overweegt hierbij dat daar geen wettelijke grondslag voor is. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
3.5.
Voor zover eiser heeft beoogd om met zijn Wob-verzoek, gericht aan de rechtbank, een nieuwe procedure te starten (en dus (nog) geen rechtsmiddel aan te wenden), overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb eiser niet op grond van de Wob een verzoek bij de rechtbank kan indienen. De rechtbank is een bij wet ingesteld college dat belast is met rechtspraak en kan derhalve niet als een bestuursorgaan worden aangemerkt.
3.6.
Gesteld noch gebleken is dat verweerder aan het beroep van eiser is tegemoetgekomen. Eiser heeft bovendien het griffierecht niet voldaan. Vergoeding van het griffierecht is dan ook niet aan de orde.
3.7.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga-Sanders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2014.
de griffier,
de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Coll: M.P.O.
D: C