In deze zaak heeft De Spijker B.V. een kort geding aangespannen tegen [Bestuurder Y], waarbij de voorzieningenrechter moest oordelen over de bevoegdheid van de bestuurders om namens de vennootschap op te treden. De Spijker B.V. heeft twee bestuurders, [Bestuurder X] en [Bestuurder Y], die elk 50% van de aandelen bezitten. De procedure is gestart na een eerder vonnis van 24 januari 2014, waarin [Bestuurder Y] werd veroordeeld om onttrokken gelden terug te betalen aan De Spijker. Na het leggen van executoriaal beslag door De Spijker, heeft [Bestuurder Y] de deurwaarder opdracht gegeven om de executie te staken, wat leidde tot de huidige procedure.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de deurwaarder de executie mag voortzetten, ondanks de tegenstrijdige opdrachten van de bestuurders. De rechter heeft vastgesteld dat [Bestuurder Y] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de bevoegdheid van [Bestuurder X] om De Spijker in de eerdere procedure te vertegenwoordigen. Dit gebrek aan bezwaar wordt gezien als een bevestiging van de bevoegdheid van [Bestuurder X]. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat voor het treffen van executiemaatregelen geen toestemming van de algemene vergadering van aandeelhouders vereist is, omdat deze voortvloeien uit het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 24 januari 2014.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de gerechtsdeurwaarder toegestaan om het vonnis van 24 januari 2014 verder ten uitvoer te leggen en [Bestuurder Y] veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis is uitgesproken op 3 april 2014 door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.