ECLI:NL:RBAMS:2014:1877

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
559747 / KG RK 14-323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot conservatoir bewijsbeslag in een niet-intellectuele eigendom zaak met betrekking tot grootmoeder en kleinzoon

In deze zaak heeft verzoekster, de kleindochter van een 95-jarige grootmoeder, op 19 februari 2014 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Amsterdam. Zij vroeg verlof tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag op het samenlevingscontract tussen haar grootmoeder en haar kleinzoon, alsook op de bankrekeningafschriften van de grootmoeder. De verzoekster vreesde dat de kleinzoon, die bij de grootmoeder woont, haar belangen niet meer behartigt en mogelijk zelfs misbruik maakt van haar financiële situatie. De voorzieningenrechter heeft op 24 februari 2014 de afwijzing van het verzoek gemotiveerd. De rechter oordeelde dat niet voldaan was aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Er werd gesteld dat, indien de grootmoeder niet meer in staat is haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen, een beschermingsbewind kan worden aangevraagd. Dit zou de bewindvoerder toegang geven tot de financiële gegevens en de mogelijkheid bieden om eventuele onregelmatigheden te onderzoeken. De rechter concludeerde dat een bewijsbeslag niet nodig was, omdat de vermoedens van misbruik niet hard gemaakt konden worden. Bovendien ontbrak een wettelijke basis voor het verzoek om een proces-verbaal van bevindingen van waardevolle zaken in de woning op te stellen. De voorzieningenrechter heeft de verzoekster geadviseerd om, indien nodig, aangifte te doen van de strafrechtelijke verdenkingen die in het verzoekschrift werden genoemd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
nummers 559747 / KG RK 14-323 HJ/AJ
Beschikking van 24 februari 2014
in de zaak van
[verzoekster],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
verzoekster,
advocaat mr. drs. I. Heijselaar te Amsterdam,
tegen

1.[gerekwestreerde sub 1],

wonende te [woonplaats],
2. [gerekwestreerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerden.

1.Verloop van de procedure

Verzoekster heeft op 19 februari 2014 een verzoekschrift ingediend waarin zij verlof vraagt tot het leggen van bewijsbeslag ten laste van gerekwestreerden. Zij heeft desgevraagd daarop een nadere toelichting gegeven in de vorm van een aangepast verzoekschrift. Dit is aan deze beschikking gehecht.

2.Gestelde feiten

2.1.
[grootmoeder] (hierna grootmoeder) is thans 93 jaar. Haar echtgenoot is overleden. Het echtpaar had drie kinderen.
Verzoekster is kleindochter van grootmoeder; zij is de dochter en enig erfgenaam van de zoon, die overleden is. Twee dochters zijn nog in leven.
De zoon van een van die dochters is gerekwestreerde onder 1 (hierna kleinzoon).
2.2.
Kleinzoon is na het overlijden van zijn grootvader bij grootmoeder ingetrokken.
Kleinzoon heeft medegedeeld dat hij met grootmoeder een notariële samenlevingsovereenkomst is aangegaan. Hij wil daar desgevraagd geen nadere mededelingen over doen.
2.3.
Gerekwestreerde onder 2 was levenspartner van de onder 2.1 genoemde overleden zoon en stiefmoeder van verzoekster (hierna: schoondochter).
2.4.
Een van de dochters heeft een schriftelijke verklaring afgelegd, waarin zij onder meer het volgende verklaart (samengevat):
Kleinzoon heeft de sloten van de woning van grootmoeder vervangen, zodat de beide dochters geen toegang meer hebben tot grootmoeder/hun moeder. Grootmoeder kan alleen nog worden bezocht op afspraak met kleinzoon, kleinzoon wijkt daarbij niet van de zijde van grootmoeder, zodat de dochter niet alleen met haar kan praten.
Kleinzoon neemt de telefoon op en weigert grootmoeder aan de telefoon te geven.
Verder verklaart zij van haar andere zus te hebben vernomen dat kleinzoon toegang heeft tot de bankrekening van grootmoeder, en daarvan onder andere het volgende heeft betaald:
  • de kosten van de uitvaart van de onder 2.1 genoemde overleden zoon
  • een vakantie van schoondochter naar Spanje,
  • benzine voor de auto van schoondochter
Bovendien neemt kleinzoon volgens deze verklaring maandelijks geld op van de rekening van grootmoeder om uit te kunnen gaan etc. en heeft hij waardevolle zaken uit de woning, waar onder sieraden van grootmoeder, aan schoondochter meegegeven.
2.5.
Grootmoeder slaapt in de woonkamer, kleinzoon heeft een kamer op de eerste verdieping, volgens de verklaring van een van de dochters is die kamer altijd op slot.

3.Gronden van de beslissing

beoordelingsmaatstaven
3.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bewijsbeslag in zaken waarin geen recht van intellectuele eigendom aan het verzoek ten grondslag wordt gelegd, zoals in dit geval, mogelijk is op grond van het bepaalde in art. 843a en 730 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.). Dit is beslist in HR 13 september 2013, ECLI:HR:2013:BZ9958.
Uit genoemde uitspraak van de Hoge Raad is voorts het volgende af te leiden. Een bewijsbeslag is een ingrijpend dwangmiddel, waardoor onder omstandigheden aan de wederpartij of de derde onder wie het beslag wordt gelegd, aanzienlijke hinder of schade kan worden toegebracht. Bij de beoordeling van een verzoek om verlof tot het leggen van zo’n beslag zal moeten worden getoetst of niet op andere wijze tegemoet kan worden gekomen aan de belangen van de verzoeker (subsidiariteit) en of de in het verzoekschrift gestelde omstandigheden de inzet van een zo ingrijpend dwangmiddel rechtvaardigen (proportionaliteit).
Indien de voorzieningenrechter het verlof verleent, zal hij zodanige beperkingen moeten aanbrengen dat willekeurige inmenging en misbruik wordt voorkomen en schadelijke gevolgen voor de wederpartij of derden binnen redelijke grenzen blijven.
3.2.
In genoemde uitspraak overweegt de Hoge Raad onder meer het volgende.
3.7.1
In het inleidende verzoekschrift dienen de in beslag te nemen bescheiden zo precies te worden omschreven als in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de verzoeker kan worden verlangd, omdat de beslaglegging niet mag ontaarden in een fishing expedition. In het verzoekschrift dient zowel de rechtsbetrekking te worden gesteld met het oog waarop het verlof wordt gevraagd, als de identiteit van de wederpartij of de derde onder wie het beslag moet worden gelegd. Voorts dient de verzoeker zijn belang bij de beslaglegging voldoende aannemelijk te maken, alsmede feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de beslaglegging met het oog daarop noodzakelijk is.
inhoud verzoek
3.3.
Verzoekster vraagt verlof tot het leggen van conservatoir (bewijs)beslag op voornoemd samenlevingscontract en op bankrekeningafschriften van de rekening(en) van grootmoeder over de periode vanaf 1 januari 2012 tot heden. Tevens wordt verzocht dat de deurwaarder een proces-verbaal van bevindingen opstelt van sieraden en horloges die in de woning worden aangetroffen.
Verzoekster wenst daarbij dat zij en/of één van haar tantes bij binnentreden in de woning aanwezig is, gelet op de gesteldheid van grootmoeder.
3.4.
Verzoekster heeft aan het verzoek de onder 2 genoemde feiten ten grondslag gelegd en stelt op basis daarvan dat zij aanwijzingen heeft dat kleinzoon geld en goederen van grootmoeder verduistert. Grootmoeder is naar zij stelt geestelijk en fysiek niet meer in staat haar belangen naar behoren waar te nemen. Verzoekster wenst stappen te ondernemen ter bescherming van haar grootmoeder en ter veiligstelling van het kindsdeel, dat haar als enig erfgename van haar overleden vader op grond van art. 4:10 BW zal toekomen.
beoordeling verzoek
3.5.
Voor zover in deze zaak een beroep is gedaan op art. 1019 e.v. Rv. geldt dat dit wordt gepasseerd, nu deze bepalingen in het onderhavige geval toepassing missen, omdat geen inbreuk op een recht van intellectuele eigendom is gesteld.
3.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat kleinzoon zich verdacht gedraagt, nu hij grootmoeder afschermt van de overige familieleden. Er zijn aanwijzingen, maar geen harde bewijzen, dat kleinzoon zichzelf en/of anderen bevoordeelt ten laste van grootmoeder. Onvoldoende duidelijk is in ieder geval op dit moment of grootmoeder voldoende in staat is haar belangen waar te nemen en of de eventuele bevoordeling van kleinzoon en/of anderen al dan niet haar instemming heeft.
3.7.
Uit het verzoekschrift blijkt dat de bedoeling van het gevraagde bewijsbeslag vooral is dat het (veronderstelde) misbruik zo snel mogelijk te stoppen. Een bewijsbeslag heeft echter een ander doel, namelijk het conserveren van bewijs. In de gegeven situatie lijkt de meest voor de hand liggende stap om het (veronderstelde) misbruik vast te stellen en over te gaan tot de aanvraag van een beschermingsbewind ten behoeve van grootmoeder. In dat kader kan immers onderzocht worden of grootmoeder voldoende in staat is haar belangen waar te nemen. Indien dat niet het geval is zal van de te benoemen bewindvoerder mogen worden verwacht dat hij (mogelijk daarbij bijgestaan door familieleden) onderzoekt of van misbruik van vertrouwen door kleinzoon sprake is of is geweest.
Daar komt bij dat het in het kader van een bewijsbeslag gevonden bewijsmateriaal niet direct maar pas na het doorlopen van de art. 843a-procedure aan verzoekster ter beschikking wordt gesteld, waarna op basis daarvan nog nadere rechtsmaatregelen nodig zullen zijn, zodat het bewijsbeslag ook om die reden niet direct kan leiden tot een beëindiging van het (veronderstelde) misbruik.
3.8.
De toetsing van het verzoek aan de bovengenoemde eisen van subsidiairiteit en proportionaliteit leidt tot afwijzing van het gevraagde verlof tot het leggen van bewijsbeslag.
In de gegeven omstandigheden is niet voldaan aan de eis van subsidiariteit, omdat de weg via het aanvragen van een beschermingsbewind ook zonder het leggen van een bewijsbeslag kan leiden tot een opheldering van de thans onduidelijke situatie. Nadat een beschermingsbewind is uitgesproken kan immers de aanwezigheid en rechtsgeldigheid van het (veronderstelde) samenlevingscontract door de bewindvoerder worden onderzocht en datzelfde geldt voor de bankafschriften; deze kunnen als ze niet beschikbaar zijn zo nodig door de bewindvoerder bij de bank worden opgevraagd. Voor het verloren of onvindbaar worden van deze bewijsmiddelen behoeft dus niet te worden gevreesd.
Ook aan de eis van proportionaliteit wordt niet voldaan omdat er alleen een verklaring van horen zeggen in het geding is gebracht, en er geen hard bewijs is dat kleinzoon misbruik maakt van zijn positie jegens grootmoeder en gelden of goederen van haar verduistert.
3.9.
Het verzoek strekkend tot het opstellen van een proces-verbaal van bevindingen ter zake van zaken van waarde in de woning, in het bijzonder van sieraden, horloges etc., gaat de strekking van een bewijsbeslag als bedoeld onder 3.1 te buiten en vindt ook overigens geen grond in de wet. Dit verzoek zal daarom eveneens worden afgewezen.
strafrechtelijke verdenking
3.10.
Verzoekster maakt in het verzoekschrift melding van strafrechtelijke verdenkingen. Haar wordt in overweging gegeven aangifte te doen.
3.11.
Het voorafgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door A.M. Janssen, griffier, op 24 februari 2014. En bij afwezigheid van mr. Jongeneel ondertekend door mr. M. van Walraven