Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gerekwestreerde sub 1],
1.Verloop van de procedure
2.Gestelde feiten
Verzoekster is kleindochter van grootmoeder; zij is de dochter en enig erfgenaam van de zoon, die overleden is. Twee dochters zijn nog in leven.
De zoon van een van die dochters is gerekwestreerde onder 1 (hierna kleinzoon).
Kleinzoon heeft medegedeeld dat hij met grootmoeder een notariële samenlevingsovereenkomst is aangegaan. Hij wil daar desgevraagd geen nadere mededelingen over doen.
- de kosten van de uitvaart van de onder 2.1 genoemde overleden zoon
- een vakantie van schoondochter naar Spanje,
- benzine voor de auto van schoondochter
3.Gronden van de beslissing
Uit genoemde uitspraak van de Hoge Raad is voorts het volgende af te leiden. Een bewijsbeslag is een ingrijpend dwangmiddel, waardoor onder omstandigheden aan de wederpartij of de derde onder wie het beslag wordt gelegd, aanzienlijke hinder of schade kan worden toegebracht. Bij de beoordeling van een verzoek om verlof tot het leggen van zo’n beslag zal moeten worden getoetst of niet op andere wijze tegemoet kan worden gekomen aan de belangen van de verzoeker (subsidiariteit) en of de in het verzoekschrift gestelde omstandigheden de inzet van een zo ingrijpend dwangmiddel rechtvaardigen (proportionaliteit).
Verzoekster wenst daarbij dat zij en/of één van haar tantes bij binnentreden in de woning aanwezig is, gelet op de gesteldheid van grootmoeder.
In de gegeven omstandigheden is niet voldaan aan de eis van subsidiariteit, omdat de weg via het aanvragen van een beschermingsbewind ook zonder het leggen van een bewijsbeslag kan leiden tot een opheldering van de thans onduidelijke situatie. Nadat een beschermingsbewind is uitgesproken kan immers de aanwezigheid en rechtsgeldigheid van het (veronderstelde) samenlevingscontract door de bewindvoerder worden onderzocht en datzelfde geldt voor de bankafschriften; deze kunnen als ze niet beschikbaar zijn zo nodig door de bewindvoerder bij de bank worden opgevraagd. Voor het verloren of onvindbaar worden van deze bewijsmiddelen behoeft dus niet te worden gevreesd.
Ook aan de eis van proportionaliteit wordt niet voldaan omdat er alleen een verklaring van horen zeggen in het geding is gebracht, en er geen hard bewijs is dat kleinzoon misbruik maakt van zijn positie jegens grootmoeder en gelden of goederen van haar verduistert.