Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
[kennelijk onredelijk ontslag-procedure, vzr.]kan worden gestart, die wel de waarborgen en mogelijkheden kent van een reguliere gerechtelijke procedure.”
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2014 een tussenvonnis gewezen in een kort geding tussen een eiser en de naamloze vennootschap DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. De eiser, die een rechtsbijstandsverzekering had afgesloten bij ASR, vorderde dat DAS Rechtsbijstand hem zou toestaan om zelf een advocaat te kiezen in een ontslagprocedure bij het UWV. DAS Rechtsbijstand weigerde dit en stelde dat de ontslagprocedure geen gerechtelijke of administratieve procedure is zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht (Wft). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de eiser, aangezien de ontslagprocedure al was aangevangen en hij niet over de financiële middelen beschikte om een advocaat te betalen.
De centrale vraag in deze procedure was of de procedure bij het UWV, die volgt op een verzoek van een werkgever om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst, moet worden aangemerkt als een 'gerechtelijke of administratieve procedure' in de zin van artikel 4:67 Wft. De voorzieningenrechter heeft besloten om een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen over de uitleg van dit begrip, omdat dit van belang is voor de rechtspraktijk. De voorzieningenrechter heeft de griffier opgedragen om het procesdossier aan de Hoge Raad te zenden, zodat deze kan oordelen over de gestelde vraag. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden totdat de Hoge Raad heeft geantwoord op de gestelde vraag.