In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, vorderde de stichting Zorg Stichting Vivence (hierna: Vivence) in kort geding dat de besloten vennootschap Freeway Zorg B.V. (hierna: Freeway) de op 23 december 2013 gelegde beslagen zou opheffen. Vivence stelde dat Freeway niet had voldaan aan de voorwaarden voor het leggen van beslag, omdat de vordering ondeugdelijk zou zijn. Freeway had in reconventie een vordering ingesteld tegen Vivence tot betaling van € 144.526,=, vermeerderd met rente en kosten. De procedure vond plaats op 8 januari 2014, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten en bewijsstukken overhandigden.
De feiten wezen uit dat Vivence en Freeway in maart 2013 een samenwerking waren aangegaan, waarbij Vivence zorg in natura verleende aan PGB-cliënten van Freeway. Door een budgetprobleem bij het Zorgkantoor werd een gewijzigde betalingsregeling voorgesteld, waarbij Freeway slechts 50% van de vergoeding direct zou ontvangen en de rest later. Freeway betwistte dat deze wijziging op een correcte manier tot stand was gekomen en stelde dat zij onder dwaling had gehandeld. Vivence betwistte dit en stelde dat de gewijzigde regeling pas medio augustus 2013 was overeengekomen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat Vivence Freeway had misleid over het budgetprobleem bij het Zorgkantoor. De rechter oordeelde dat het beroep op vernietiging van de gewijzigde betalingsregeling op grond van dwaling een redelijke kans van slagen had in een bodemprocedure. Daarom werden de beslagen in stand gelaten. Vivence werd veroordeeld in de proceskosten, terwijl Freeway in haar vordering tot betaling werd toegewezen, met de verplichting voor Vivence om uiterlijk 28 februari 2014 het verschuldigde bedrag te betalen, vermeerderd met rente.