ECLI:NL:RBAMS:2014:1945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_2275
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag en bevoegdheid van de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Belastingdienst Toeslagen over de herziening van de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst, dat het voorschot kinderopvangtoeslag op nihil had gesteld en een bedrag van € 22.879,- van haar terugvorderde. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst zich niet kon beroepen op artikel 21.1.b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) vanwege de onduidelijke gang van zaken, waaraan de Belastingdienst zelf had bijgedragen. De eiseres had niet kunnen begrijpen dat er te veel kinderopvangtoeslag was toegekend, en de rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst niet bevoegd was om de toeslag te herzien.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van de Belastingdienst vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de eiseres recht heeft op een definitieve kinderopvangtoeslag van € 22.879,-. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst onvoldoende had gemotiveerd waarom de herziening van de toeslag gerechtvaardigd was, en dat de eiseres niet op de hoogte kon zijn van een mogelijke te hoge toekenning. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Belastingdienst het door de eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat de proceskosten van de eiseres door de Belastingdienst moeten worden vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van de Belastingdienst naar de aanvragers van toeslagen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met herzieningen van eerder genomen besluiten. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand gelaten, maar heeft zelf de beslissing genomen, wat aangeeft dat de rechtbank de belangen van de eiseres vooropstelde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2014 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde mr. T.E. van der Bent),
en
Belastingdienst Toeslagen, verweerder
(gemachtigde mr. E. Olijrhook).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 18 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 mei 2013 heeft verweerder de definitieve kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien, op nihil gesteld en een bedrag van € 22.879,- van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2014.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft verweerder eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 toegekend ten bedrage van € 23.034,-.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 op nihil gesteld. Eiseres heeft hier op 26 november 2012 bezwaar tegen gemaakt en aangevoerd dat zij meerdere keren de daartoe bestemde formulieren volledig ingevuld met een bijbehorend kostenoverzicht aan verweerder heeft toegestuurd.
3.
Bij brief van 1 februari 2013 heeft verweerder eiseres verzocht het contract met het gastouderbureau van 2009 over te leggen. Eiseres heeft hierop een overeenkomst tussen haarzelf en de gastouder van 29 december 2008 overgelegd.
4.
Bij besluit van 9 maart 2013 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 gewijzigd en bepaald op € 23.034,-.
5.
Bij besluit van 23 april 2013 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over 2009 definitief vastgesteld op een bedrag van € 22.879,-. Van eiseres wordt een bedrag van € 155,- teruggevorderd.
Dit besluit is aan eiseres verzonden, voordat het hierna onder 6 genoemde bestreden besluit aan eiseres is toegestuurd.
6.
Bij besluit op bezwaar van 18 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres geacht te zijn gericht tegen de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag bij besluit van 23 april 2013. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat uit de door eiseres opgestuurde stukken blijkt dat zij rechtstreeks met de gastouder een overeenkomst heeft afgesloten, zonder tussenkomst van een gastouderbureau. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) is tussenkomst door een geregistreerd gastouderbureau verplicht. Het aan eiseres toegestuurde besluit van 23 april 2013 is onjuist. Het gehele bedrag van € 22.879,- zal van eiseres worden teruggevorderd op grond van artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
Bij besluit van 3 mei 2013 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over 2009 herzien naar € 0,- en meegedeeld dat eiseres een bedrag van € 22.879,- moet terugbetalen.
7.
Gelet op de opeenvolging van besluiten en het door partijen onder meer op zitting gevoerde debat, is in geschil de vraag of verweerder bij het bestreden besluit heeft kunnen overgaan tot herziening van de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag 2009 bij besluit van 23 april 2013. Zoals hiervoor reeds overwogen, is niet in geschil dat eiseres het besluit van 23 april 2013 eerder heeft ontvangen dan het bestreden besluit. Het voorgaande brengt mee dat de vraag of verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 tot nihil heeft kunnen herzien, zoals het primaire besluit luidt, onbesproken zal blijven. Hoewel de gemachtigde van eiseres ter zitting bezwaar heeft gemaakt tegen het meenemen van het besluit van 3 mei 2013 in de beoordeling van de rechtbank, ziet de rechtbank niet in dat eiseres hierdoor in haar belangen wordt geschaad, nu de rechtbank dit besluit aanmerkt als een aanvulling op het bestreden besluit van 18 april 2013 en de gemachtigde van eiseres bovendien op zitting heeft verklaard dat hij geen voordeel ziet in het wederom voeren van een bezwaarprocedure.
8.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Awir kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
9.
Eiseres heeft in beroep alsnog een contract tussen haar en gastouderbureau Bebegim van 25 december 2008 overgelegd met als ingangsdatum van de overeenkomst 1 januari 2009.
10.
Verweerder heeft aangevoerd dat dit contract het bestreden besluit niet anders maakt, omdat er nog steeds gegevens ontbreken, zoals het uurtarief van het gastouderbureau, het aantal uren kinderopvang, de jaaropgave en facturen van het gastouderbureau. Daargelaten dat het verweerder bevreemdt dat uit de stukken noch uit het beroepschrift blijkt dat eiseres in 2009 gebruik heeft gemaakt van gastouderbureau Bebegim, is het gelet op de ontbrekende gegevens niet mogelijk om te beoordelen of deze overeenkomst in 2009 de basis vormde voor de opvang van de kinderen van eiseres, aldus verweerder.
11.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat gelet op de aan te leggen toets, herziening van de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag, het te laat overleggen van het contract met het gastouderbureau aan eiseres niet meer kan worden tegengeworpen.
12.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen het bezwaar van eiseres gericht te achten tegen het primaire besluit van 23 april 2013 tot definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2009. Anders dan waar verweerder in het bestreden besluit van uit gaat, is deze toeslag bij het besluit van 23 april 2013 echter niet definitief op nihil vastgesteld, maar op € 22.879,-. Het bestreden besluit is voorts onduidelijk, nu daarin wordt overwogen dat het bezwaar van eiseres ongegrond is, dat het besluit van 23 april 2013 in stand blijft en vervolgens dat het besluit van 23 april 2013 niet juist is en het hele daarin genoemde bedrag van eiseres zal worden teruggevorderd op grond van artikel 21 van de Awir. De rechtbank acht het bestreden besluit gelet hierop onzorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd, zodat het beroep reeds hierom gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal hierna bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven.
13.
De rechtbank begrijpt het bestreden besluit aldus, dat daarbij het besluit van 23 april 2013 tot definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag 2009 op € 22.879,- op grond van artikel 21 van de Awir wordt herzien tot nihil, nu volgens verweerder in 2009 geen sprake is geweest van gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau omdat een overeenkomst tussen eiseres en het gastouderbureau ontbreekt. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook een primair besluit, waartegen eerst bezwaar open staat. Nu de gemachtigde van eiseres ter zitting desgevraagd heeft meegedeeld dat het maar de vraag is of eiseres met nog een bezwaarprocedure is gediend, zal de rechtbank om proceseconomische redenen het besluit van 18 april 2013, voor zover dat ziet op meergenoemde herziening, beoordelen.
14.
Verweerder heeft in dat besluit slechts artikel 21 van de Awir vermeld als reden voor de herziening, maar heeft nagelaten om te overwegen of de grondslag voor herziening is gelegen in artikel 21, eerste lid onder a of b, van de Awir en om dit te motiveren. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij het bestreden besluit is herzien op grond van artikel 21, eerste lid, onder b, van de Awir. De rechtbank moet dan ook beoordelen of verweerder de bij besluit van 23 april 2013 toegekende tegemoetkoming heeft kunnen herzien, omdat deze tot een te hoog bedrag is toegekend en eiseres dit wist of behoorde te weten. De rechtbank overweegt als volgt.
15.
Verweerder heeft gedurende de voorschotfase meerdere malen gegevens aan eiseres opgevraagd. Eiseres heeft die gegevens telkens overgelegd, waarna verweerder het voorschot bij besluit van 6 november 2012 heeft gewijzigd tot nihil. Anders dan de opmerking in dat besluit dat is gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met onjuiste gegevens, is de precieze reden voor de herziening tot € 0,- niet vermeld. Pas na het besluit van 6 november 2012, namelijk bij brief van 1 februari 2013, heeft verweerder eiseres om een contract met het gastouderbureau gevraagd. Eiseres heeft hierop niet het wettelijk vereiste contract met het gastouderbureau, maar een contract tussen haar en de gastouder zelf overgelegd. Ondanks het ontbreken van een contract met het gastouderbureau heeft verweerder vervolgens bij besluit van 9 maart 2013 het voorschot kinderopvangtoeslag gewijzigd in een bedrag van € 23.034,- en vervolgens de toeslag bij besluit van 23 april 2013 definitief vastgesteld op € 22.879,-.
16.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de besluiten van 9 maart 2013 en 23 april 2013 foutieve besluiten zijn en dat eiseres dit had kunnen weten gelet op verweerders brief van 1 februari 2013 waarin haar om een contract met het gastouderbureau is gevraagd. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Verweerder heeft eiseres immers niet meegedeeld dat zij het verkeerde contract had overgelegd, maar is overgegaan tot herziening van het voorschot tot € 23.034,- en direct daaropvolgend tot definitieve vaststelling tot € 22.879,-. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder in het bestreden besluit van 18 april 2013 en ter zitting heeft gesteld dat het besluit van 23 april 2013 eerder bekend was bij eiseres dan het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie de uitspraken van 24 april 2013 ECLI:NL:RVS:2013:BZ8408 en ECLI:NL:RVS:2013: BZ8427) is het van belang of eiseres op het moment van de definitieve tegemoetkoming wist of behoorde te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Het is aan verweerder om dit aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin niet geslaagd. Met de gevolgde werkwijze heeft verweerder zelf bijgedragen aan de gedachte bij eiseres dat aan alles was voldaan, terwijl verweerder dit zelf eenvoudig had kunnen voorkomen door tijdig en consistent duidelijkheid aan eiseres te verschaffen. Dat eiseres pas in beroep en derhalve na de vaststelling een overeenkomst tussen haar en het gastouderbureau over 2009 heeft overgelegd die niet aan de wettelijke vereisten voldoet, maakt dit niet anders. Verweerder was dan ook niet bevoegd om de bij besluit van 23 april 2013 definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over 2009 te herzien.
18.
Gelet op het voorgaande kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, sub b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te bepalen dat eiseres over het jaar 2009 recht heeft op een definitieve kinderopvangtoeslag van € 22.879,-.
19.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
20.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat eiseres recht heeft op een kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 van € 22.879,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 974,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter,
in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.
de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB