ECLI:NL:RBAMS:2014:1961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
AWB-12_1681
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van lichte advies toevoeging voor niet aangehouden verdachten in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam en twee eisers die een Lichte Advies Toevoeging (LAT) hadden aangevraagd voor consultatiebijstand en verhoorbijstand. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hadden tegen de weigering van deze toevoegingen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en de eisers hebben hun standpunten toegelicht tijdens de zittingen op 2 augustus 2012 en 13 maart 2014.

De rechtbank oordeelde dat de weigering van de toevoegingen standhield, ondanks het feit dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) had geoordeeld dat consultatiebijstand en verhoorbijstand essentiële rechten zijn, ook voor niet-aangehouden verdachten. De nationale wetgever had tot 28 november 2016 de tijd om deze nieuwe zienswijze te implementeren. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de aanvragen moest plaatsvinden op basis van het geldend recht op het moment van de aanvragen.

De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van eiseres onvoldoende substantiële werkzaamheden had aangetoond die een toevoeging rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor teruggave van het griffierecht of veroordeling van verweerder in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 12/1681 Wrb en AMS 12/1685 Wrb

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2014 in de zaken tussen

1.
[naam],te [woonplaats] (eiseres),
en
2.
[naam],te [woonplaats], (eiser)
tezamen aangeduid als eisers,
(gemachtigde mr. J.T.E. Vis),
en

Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,

verweerder,
(gemachtigde mr. W.C.M. Smits).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder afgifte van een Lichte Adviestoevoeging (LAT) voor eiseres geweigerd.
Bij besluit van 6 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder afgifte van een Lichte Adviestoevoeging (LAT) voor eiser geweigerd.
Bij besluiten van 1 maart 2012 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard (de bestreden besluiten).
Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld ter zitting van 2 augustus 2012.
Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om de behandeling van de zaken te heropenen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om nadere schriftelijke standpunten uit te wisselen. De zaken zijn opnieuw ter zitting behandeld op 13 maart 2014. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De gemachtigde van eiseres heeft op 31 augustus 2011 een Lichte Advies Toevoeging (LAT) aangevraagd voor consultatiebijstand en verhoorbijstand terzake van aangifte van (ernstige) misdrijven. Eiseres is als verdachte uitgenodigd voor een verhoor bij de zedenrecherche, maar zij is niet aangehouden. De politie heeft eiseres uitdrukkelijk verwezen naar een strafrechtadvocaat en het geplande verhoor in verband daarmee uitgesteld. Eiser was uit anderen hoofde gedetineerd.
2.
Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en dit besluit in beroep gehandhaafd. Verweerder neemt daarbij het volgende standpunt in. Consultatiebijstand wordt op grond van de rechtspraak uitsluitend gezien als een essentieel recht bij een aangehouden verdachte. Nu eisers niet zijn aangehouden, wordt geen toevoeging verstrekt. Voor de weigering van een toevoeging voor de verhoorbijstand heeft verweerder verwezen naar zijn beleid, neergelegd in de werkinstructie “S040/S050 misdrijven, eerste aanleg”. Op grond van dit beleid wordt in geen geval een toevoeging of LAT verstrekt voor bijstand bij het politieverhoor (verhoorbijstand). Verweerder acht voorts geen bijzondere omstandigheden in de vorm van substantiële werkzaamheden voorafgaand aan de dagvaarding aanwezig die vergoeding zouden rechtvaardigen. Eisers konden op eigen kosten een raadsman raadplegen, na inschakeling van het Juridisch Loket.
3.1.
Eisers hebben als primaire grond in beroep het volgende aangevoerd. Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit en de daarna ingediende standpunten is achterhaald, omdat uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inmiddels is gebleken dat zowel consultatiebijstand als verhoorbijstand als een essentieel recht worden beschouwd, ook in de gevallen waarin een verdachte nog niet is aangehouden. Daaruit blijkt volgens eiseres dat de werkinstructie S040/050 in strijd is met het declaratoire karakter van de thans geldende Europese arresten. Aan eiser is inmiddels wel een toevoeging voor consultatiebijstand verstrekt. Hem gaat het uitsluitend nog om verhoorbijstand.
3.2.
De rechtbank constateert dat er sprake is van een snelle ontwikkeling van de Europese rechtspraak op het gebied van consultatiebijstand en verhoorbijstand voor een niet aangehouden verdachte. De rechtbank verwijst echter naar de zeer recente uitspraak van de Hoge Raad van 1 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:770), waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat in artikel 15 van de Richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie is bepaald dat de implementatietermijn van deze nieuwe zienswijze loopt tot 27 november 2016. Het opstellen van een dergelijke algemene regeling van de rechtsbijstand met betrekking tot het verhoor van een verdachte gaat de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten. Het ligt dus op de weg van de wetgever om de invoering van de vereiste wettelijke regeling van de “verhoorbijstand” met voortvarendheid ter hand te nemen, aldus de Hoge Raad.
Ook het Gerechtshof te Amsterdam heeft (zij het twee maanden voor het genoemde arrest van de Hoge Raad) een dergelijke lijn gevolgd in het arrest van 29 januari 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:473). In deze zaak ging het specifiek om de vraag of een niet-aangehouden verdachte recht heeft op rechtsbijstand voorafgaand en tijdens zijn verhoor. Het Gerechtshof komt tot de conclusie dat voor dit standpunt geen steun is te vinden in het recht.
Het voorgaande betekent dat de onderhavige aanvragen moesten worden beoordeeld aan de hand van het beleid dat op de respectieve aanvraagdata gold. Dit beleid is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 3 april 2013 (ECLI:NL:2013:BZ7602) niet als onredelijk beoordeeld. De primaire beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.1.
Eisers hebben als subsidiaire beroepsgrond aangevoerd dat op grond van het beleid een toevoeging kan worden verleend voor “rechtsbijstand van substantiële aard” of in geval een rechtzoekende wordt verdacht van een zwaar misdrijf, zoals een zedendelict of mensenhandel. Hun gemachtigde heeft consultatiebijstand aan eisers verleend, contact met de verhorende verbalisanten gehad en het politieverhoor bijgewoond.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de aangevoerde werkzaamheden te weinig is aangevoerd om tot de conclusie te kunnen komen dat deze als substantiële werkzaamheden dienen te worden aangemerkt. Er zijn geen aanknopingspunten om deze werkzaamheden gelijk te stellen met de in het beleid genoemde werkzaamheden, zoals het gerechtelijk vooronderzoek of mini-instructie/getuigenverhoor. Dat eiseres van een ernstig misdrijf werd beschuldigd maakt dit niet anders. De subsidiaire beroepsgrond slaagt evenmin.
5.
Het beroep van eisers wordt dus ongegrond verklaard. Voor teruggave van het griffierecht of veroordeling van verweerder in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB