In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. naar aanleiding van een onterecht overgemaakt bedrag via internetbankieren. Eiser heeft op 5 en 6 februari 2014 bedragen van respectievelijk € 22.000,- en € 70.019,99 overgemaakt naar een rekening van een derde, waarbij hij zijn eigen naam als begunstigde heeft ingevuld. Eiser heeft later gemeld dat deze bedragen abusievelijk naar een onjuist rekeningnummer zijn overgeboekt en heeft ING verzocht om de NAW-gegevens van de tweede rekeninghouder te verstrekken, maar ING heeft dit geweigerd. Eiser heeft conservatoir beslag gelegd op de rekening van de eerste ontvanger en heeft aangifte gedaan van verduistering.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat ING niet onrechtmatig heeft gehandeld door de bedragen op de rekening van de eerste ontvanger bij te schrijven, aangezien ING slechts een faciliterende rol heeft gespeeld in de transacties. De fout lag bij de invoer van de transactie door eiser bij zijn bank, ABN AMRO. ING was niet verplicht om de (on)verschuldigdheid van de betalingen te controleren. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat eiser geen rechtmatig belang heeft bij de afgifte van de persoonsgegevens van de tweede ontvanger, omdat niet is vastgesteld dat hij een vordering op deze persoon heeft. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van ING zijn begroot op € 1.424,00. Dit vonnis is uitgesproken op 11 april 2014 door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt.