ECLI:NL:RBAMS:2014:2000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
C/13/561699 / KG ZA 14-374
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van persoonsgegevens in kort geding na onverschuldigde betaling via internetbankieren

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. naar aanleiding van een onterecht overgemaakt bedrag via internetbankieren. Eiser heeft op 5 en 6 februari 2014 bedragen van respectievelijk € 22.000,- en € 70.019,99 overgemaakt naar een rekening van een derde, waarbij hij zijn eigen naam als begunstigde heeft ingevuld. Eiser heeft later gemeld dat deze bedragen abusievelijk naar een onjuist rekeningnummer zijn overgeboekt en heeft ING verzocht om de NAW-gegevens van de tweede rekeninghouder te verstrekken, maar ING heeft dit geweigerd. Eiser heeft conservatoir beslag gelegd op de rekening van de eerste ontvanger en heeft aangifte gedaan van verduistering.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat ING niet onrechtmatig heeft gehandeld door de bedragen op de rekening van de eerste ontvanger bij te schrijven, aangezien ING slechts een faciliterende rol heeft gespeeld in de transacties. De fout lag bij de invoer van de transactie door eiser bij zijn bank, ABN AMRO. ING was niet verplicht om de (on)verschuldigdheid van de betalingen te controleren. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat eiser geen rechtmatig belang heeft bij de afgifte van de persoonsgegevens van de tweede ontvanger, omdat niet is vastgesteld dat hij een vordering op deze persoon heeft. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van ING zijn begroot op € 1.424,00. Dit vonnis is uitgesproken op 11 april 2014 door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/561699 / KG ZA 14-374 HJ/MRSB
Vonnis in kort geding van 11 april 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 25 maart 2014,
advocaat mr. C.B. van Die te Leusden,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 28 maart 2014 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De dagvaarding is ook uitgebracht aan de ABN AMRO Bank N.V. (hierna ABN), maar [eiser] heeft zijn vorderingen tegen ABN ingetrokken naar aanleiding van een brief van ABN van 26 maart 2014, waarin zij stelt dat haar niet om verhinderdata is gevraagd en de datum van het kort geding niet onverwijld aan haar is meegedeeld, zodat zij onvoldoende tijd heeft gehad zich op de zitting voor te bereiden.
ING heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en ING daarnaast een pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig [eiser], bijgestaan door mr. Van Die, en aan de zijde van ING [persoon 2], bedrijfsjurist, [persoon 3], klachtbehandelaar en mr. A.L. de Vogel, advocaat in dienst van ING.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 5 en 6 februari 2014 door middel van internetbankieren vanaf zijn betaalrekening bij ABN bedragen van respectievelijk € 22.000,- en € 70.019,99 overgeboekt. Hij heeft daarbij als rekeningnummer van de begunstigde ingevuld: [rekeningnummer]. [eiser] heeft zijn eigen naam ingevuld als begunstigde van de betalingen. [eiser] heeft bij Nationale Nederlanden een spaarrekening met genoemd rekeningnummer. Na invulling van het voornoemde rekeningnummer is dit automatisch omgezet in een IBAN-nummer van een rekeninghouder bij ING (hierna: de eerste ontvanger).
2.2.
[eiser] heeft op 1 maart 2014 bij ABN en ING gemeld dat de onder 2.1. genoemde bedragen abusievelijk op een onjuist rekeningnummer waren overgeboekt en heeft ING verzocht deze bedragen terug te storten. ABN heeft vervolgens de eerste ontvanger op 5 maart 2014 aangeschreven met het verzoek de bedragen terug te storten. Hierop is niet gereageerd.
2.3.
[eiser] heeft ABN bij brief van 7 maart 2014 verzocht om de zogenaamde NAW-gegevens (Naam Adres Woonplaats) van de eerste ontvanger te verstrekken. Bij brief van gelijke datum heeft [eiser] ING verzocht al het nodige te doen om de onjuist overgeboekte bedragen veilig te stellen.
2.4.
[eiser] heeft op of omstreeks 10 maart 2014 telefonisch van ING vernomen dat de rekening van de eerste ontvanger toebehoort aan [eerste ontvanger] (hierna [eerste ontvanger]). Tijdens dit gesprek is duidelijk geworden dat de door [eiser] op de rekening van [eerste ontvanger] overgeboekte bedragen niet meer op die rekening aanwezig waren. ING heeft desgevraagd geweigerd de zogenaamde NAW-gegevens van de persoon (hierna ook: de tweede ontvanger), naar wiens rekening de geldbedragen zouden zijn overgeboekt, te verstrekken. [eiser] heeft daarop bij de politie aangifte gedaan van verduistering.
2.5.
[eiser] heeft ING bij brief van 13 maart 2014 gesommeerd de NAW-gegevens van de tweede ontvanger te verstrekken.
2.6.
[eiser] heeft op 14 maart 2014 conservatoir beslag gelegd op de bankrekening(en) van [eerste ontvanger] bij ING.
2.7.
[eiser] heeft [eerste ontvanger] bij brief van 18 maart 2014 - tevergeefs - gesommeerd de door hem van [eiser] ontvangen bedragen terug te storten.
2.8.
ING heeft [eiser] bij brief van 21 maart 2014 bericht dat het op 14 maart 2014 gelegde beslag geen doel heeft getroffen. Zij heeft [eiser] op dezelfde datum laten weten dat zij aan zijn sommatie d.d. 13 maart 2014 tot het verstrekken van de NAW-gegevens van de tweede ontvanger niet kan voldoen.
2.9.
In de Voorwaarden Betaalrekening, die op particuliere rekeninghouders van ING van toepassing zijn, staat - voor zover voor deze procedure van belang - het volgende:
13 Een betaling ontvangen
13.1.
Als iemand een bedrag overmaakt naar uw Betaalrekening, zullen we het bedrag op uw rekening bijschrijven. U kunt dat niet weigeren.”
2.10.
In de door de Nederlandse Vereniging van Banken en het verbond van Verzekeraars opgestelde Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen, waaraan ING is gebonden, staat in artikel 4.3., aanhef en onder f, het volgende:
“Persoonsgegevens worden slechts verwerkt indien en voor zover is voldaan aan minimaal één van de volgende rechtmatige grondslagen:
(…)
f. de Verwerking van Persoonsgegevens is noodzakelijk voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van (…) een Derde(in dit geval [eiser], vzr)
aan wie de Persoonsgegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de Betrokkene(degene op wie een Persoonsgegeven betrekking heeft, vzr)
, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.”
De bepaling is afgeleid van artikel 8 sub f van de Wet op de bescherming persoonsgegevens (Wbp).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - op straffe van verbeurte van dwangsommen: primair dat ING de door [eiser] ten onrechte overgeboekte bedragen terugstort op diens rekening bij ABN, en
subsidiair dat ING er zorg voor draagt, voor zover voornoemde bedragen zich nog onder ING, althans in haar domein bevinden, dat deze bedragen worden veiliggesteld voor verhaal door [eiser], althans worden teruggestort op zijn rekening bij ABN.
[eiser] vordert voorts dat ING aan de advocaat van [eiser] opgave doet van de NAW-gegevens met bijbehorende bankrekeningnummers, actuele banksaldi en transactiegegevens van diegenen aan wie de gelden van [eiser] zijn doorgestort, dan wel aan [eiser] kenbaar maakt of conservatoir beslag onder deze perso(o)n(en) zinvol is. Ten slotte vordert [eiser] ING te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak ligt voor of ING gehouden is de door [eiser] op de bankrekening van [eerste ontvanger] overgemaakte bedragen terug te storten, althans veilig te stellen voor verhaal door [eiser], dan wel gegevens te verstrekken van degene aan wie [eerste ontvanger] deze bedragen heeft doorgestort.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat gelet op de omstandigheden dat zijn spaarrekening bij Nationale Nederlanden hetzelfde rekeningnummer draagt als de rekening van [eerste ontvanger] bij ING en [eiser] bij de overboekingen zijn eigen naam als begunstigde heeft opgegeven, aannemelijk is dat de overboekingen naar de rekening van [eerste ontvanger] berusten op een fout. Of deze fout te wijten is aan het systeem van ABN, dat het door [eiser] opgegeven rekeningnummer heeft omgezet naar een (verkeerd) IBAN-nummer, of dat de fout te wijten is aan [eiser] zelf, bijvoorbeeld omdat zijn spaarrekening bij Nationale Nederlanden directe betalingen niet toelaat, kan in deze procedure niet worden vastgesteld omdat ABN in deze procedure geen partij is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze fout aan ING in elk geval niet tegen te werpen. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
4.3.
Uit de onder 2.1 weergegeven gang van zaken is af te leiden dat de fout is ontstaan bij het invoeren van de transactie in het systeem van internetbankieren van ABN. In ieder geval staat vast dat het resultaat van het invoeren van de transacties door [eiser] is geweest dat tweemaal een overboekingsopdracht werd aangemaakt die inhield dat de onder 2.1 genoemde bedragen werden overgeboekt van de rekening van [eiser] naar de rekening van [eerste ontvanger]. ING heeft zich in haar algemene voorwaarden jegens haar klanten verplicht bedragen die op de rekeningen van haar klanten worden overgemaakt, op die rekeningen bij te schrijven. Zij heeft terecht aangevoerd dat zij bij de transacties van [eiser], klant bij ABN, naar de rekening van [eerste ontvanger] slechts een faciliterende rol heeft gespeeld. Op ING rust naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet de (zorg)plicht te controleren of betalingen die door derden op een van de rekeningen van haar klanten worden gedaan, (on)verschuldigd zijn gedaan. Dat ING, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, een systeem heeft dat, in verband met het bestrijden van criminele activiteiten zoals witwassen, opvallende transacties uit het betalingsverkeer filtert maakt dat, daargelaten dat de transacties naar de rekening van [eerste ontvanger] niet zijn opgevallen, niet anders. Ook de omstandigheid dat [eiser] zijn eigen naam als begunstigde bij de betalingen heeft ingevoerd, kan [eiser] voor wat zijn vorderingen tegen ING betreft niet baten aangezien ING ter zitting heeft toegelicht dat voor zover ING na de invoering van IBAN-nummers bij transacties nog een naam/nummer controle uitvoert (bij oud-Postbanknummers), dat slechts gebeurt bij uitgaande betalingen, dan wel betalingen binnen de ING-omgeving. ING heeft dus door de overgeboekte bedragen zonder nader onderzoek op de rekening van [eerste ontvanger] bij te schrijven niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
4.4.
[eerste ontvanger] heeft vervolgens - vóórdat [eiser] op zijn rekeningen bij ING conservatoir beslag had gelegd - de ontvangen gelden doorgestort naar de rekening van een derde. Ook voor wat betreft deze transactie kan ING niet worden verweten dat zij de (on)verschuldigdheid daarvan niet heeft gecontroleerd. ING heeft ter zitting verklaard dat de gelden zich thans niet meer in het domein van ING bevinden. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Dat betekent dat ING in de onmogelijkheid verkeert aan de primaire en subsidiaire vorderingen te voldoen, zodat deze niet toewijsbaar zijn.
Voor zover de gelden zich evenwel nog wél binnen de ING omgeving bevinden, of op enig moment anders dan bij [eerste ontvanger] zullen komen, heeft ING terecht betoogd dat zij die bedragen niet kan terugstorten of veiligstellen omdat [eiser] geen enkel bewijs heeft geleverd van de stelling dat de doorstorting van de bedragen door [eerste ontvanger] aan de tweede ontvanger zonder rechtsgrond zijn gedaan of dat de tweede ontvanger ervan op de hoogte was dat de aan hem overgemaakte bedragen door [eerste ontvanger] onrechtmatig waren verkregen. ING is zonder concrete aanwijzingen dat de tweede ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld, niet gehouden door een persoon ontvangen bedragen terug te storten op de rekening van [eiser], of vast te houden, zodat [eiser] zich daarop kan verhalen. Het enkele feit dat de tweede ontvanger de zoon van [eerste ontvanger] zou betreffen, zoals door [eiser] gesteld maar niet nader is onderbouwd, is daartoe zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor in dit kort geding geen plaats is, onvoldoende.
4.5.
Voor wat betreft de gevorderde afgifte door ING van de NAW- en bankgegevens van de tweede ontvanger heeft [eiser] zich beroepen op artikel 843a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor afgifte van gegevens op de voet van dit artikel is in elk geval vereist dat
  • [eiser] daarbij een rechtmatig belang heeft;
  • het gaat om bepaalde bescheiden;
  • de bescheiden betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij [eiser] partij is.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel, zoals uit het onder 4.4. overwogene reeds voortvloeit, dat de vraag of [eiser] een rechtmatig belang heeft bij de afgifte van de gegevens niet kan worden beantwoord, omdat niet kan worden vastgesteld dat [eiser] op de tweede ontvanger een vordering heeft. Indien de tweede ontvanger de bedragen van [eerste ontvanger] te goeder trouw heeft ontvangen, bijvoorbeeld in verband met de aflossing van een lening, handelt de tweede ontvanger door ontvangst van de betalingen niet onrechtmatig jegens [eiser] en heeft [eiser] geen rechtmatig belang bij afgifte van de persoonsgegevens. Bovendien bestaat in dat geval tussen [eiser] en de tweede ontvanger geen rechtsbetrekking waarvoor de afgifte van de gevraagde gegevens relevant zou kunnen zijn. Nu voorshands onvoldoende aannemelijk is dat aan het eerste en derde vereiste, zoals onder 4.5. genoemd, is voldaan, is de gevorderde afgifte van de gegevens op deze grond niet toewijsbaar.
4.7.
Ten slotte resteert de vraag of de gevorderde afgifte van de gegevens kan worden toegewezen op grond van een belangenafweging. Ook deze vraag moet - bij de huidige stand van zaken - ontkennend worden beantwoord. Zolang het belang van [eiser] bij de afgifte van de gegevens niet vast staat, heeft [eiser] enkel belang bij de afgifte om te kunnen vaststellen óf hij een vordering op de tweede ontvanger heeft. Dit belang weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het belang van ING bij de bescherming van de privacy van haar klanten, dat ook een algemeen doel dient, waartoe zij op grond van haar algemene voorwaarden en de Wbp is gehouden. Daarbij komt dat [eiser] andere mogelijkheden om achter de gegevens van de tweede ontvanger te komen nog niet heeft uitgeput. Zo is de aangifte van verduistering bij de politie nog in behandeling. ING heeft verklaard dat zij aan een verzoek van de politie om de gegevens te verstrekken gehoor zal geven. Bovendien heeft [eiser] ABN en [eerste ontvanger] nog niet in rechte betrokken.
Ook een belangenafweging leidt derhalve niet tot de conclusie dat ING gehouden is de gevraagde gegevens aan [eiser] te verstrekken.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.424,00
4.9.
De door ING gevorderde veroordeling van [eiser] in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.424,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- voor nasalaris te vermeerderen met € 68,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.R.S. Bacon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2014. [1]

Voetnoten

1.type: MRSB