ECLI:NL:RBAMS:2014:2079

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
HA ZA 13-647
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht van onrechtmatig handelen door gedaagde en verbod op verdere procedures

In deze zaak vordert eiser een verklaring voor recht dat gedaagde onrechtmatig handelt door het voeren van (executie)procedures en het doen van (valse) aangifte tegen eiser. De rechtbank Amsterdam heeft op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. Eiser heeft gesteld dat hij niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen op basis van eerdere uitspraken, en dat gedaagde nog steeds bevoegd is om deze uitspraken ten uitvoer te leggen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet onrechtmatig handelt, aangezien de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de uitspraken nog niet is verjaard. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat gedaagde misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid of dat er sprake is van valse aangiften. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat deze niet zijn onderbouwd met voldoende bewijs en omdat gedaagde recht heeft op het uitvoeren van de gerechtelijke uitspraken. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.379,00 zijn begroot. De rechtbank concludeert dat er geen onrechtmatig handelen van gedaagde is vastgesteld en dat de vorderingen van eiser niet toewijsbaar zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/543486 / HA ZA 13-647
Vonnis van 5 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.J. de Groot te IJmuiden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 maart 2013, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 30 mei 2013 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarbij de zaak in de stand waarin deze zich op dat moment bevond is verwezen naar een kamer van deze rechtbank belast met de behandeling van burgerlijke en handelszaken, niet zijnde kantonzaken;
  • het tussenvonnis van 18 september 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2014 en de daarin genoemde producties 6 en 7.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteerde in het verleden in[plaats] een croissanterie met de naam ‘[bedrijfsnaam]’ als eenmanszaak.
2.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan met betrekking tot een (door [eiser] betwist) dienstverband van [gedaagde] bij de croissanterie van [eiser]. [gedaagde] heeft in dit kader bij de kantonrechter van deze rechtbank een loonvordering ingesteld en een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.3.
Bij beschikking van 13 december 2002 is door de kantonrechter aangenomen dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond. Vervolgens heeft de kantonrechter in voornoemde beschikking de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 16 december 2002, onder veroordeling van [eiser] om aan [gedaagde] een netto vergoeding te betalen van € 1.200,-.
2.4.
In de loonvorderingsprocedure is [eiser] bij vonnis van 22 april 2003 door de kantonrechter veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 2.500,- aan achterstallig loon en daarnaast € 1.000,- voor iedere maand tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de dienstbetrekking.
2.5.
Wegens weigering van betaling door [eiser] heeft [gedaagde] beslag gelegd op de bedrijfsinventaris van de croissanterie van [eiser]. [eiser] heeft tegen de tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde gerechtelijke uitspraken een executieprocedure aanhangig gemaakt. [eiser] is in die procedure in het ongelijk gesteld. De inventaris van de croissanterie is executoriaal verkocht. Het lukte [gedaagde] niet zijn vorderingen aldus geheel te incasseren.
2.6.
Op 25 mei 2004 is op verzoek van (onder meer) [gedaagde] het faillissement van de croissanterie uitgesproken.
2.7.
In het voorjaar van 2012 is [eiser] een procedure tegen [gedaagde] in Marokko gestart strekkende tot de bekrachtiging door de Marokkaanse rechter van (onder meer) het vonnis van de kantonrechter van 22 april 2003, zodat (onder meer) dat vonnis in Marokko kan worden tenuitvoergelegd. De procedure in Marokko is inmiddels afgerond met als (uiteindelijke) uitkomst dat de Marokkaanse rechter (onder meer) het vonnis van 22 april 2004 heeft bekrachtigd.
2.8.
[gedaagde] heeft in de periode van 13 oktober 2002 tot en met 6 april 2004 meerdere malen aangifte gedaan tegen [eiser] wegens diverse door [gedaagde] gestelde delicten, waaronder bedreiging met de dood en/of zware mishandeling. [eiser] is hiervoor vervolgd. In dat verband zijn twee dagvaardingen aan hem betekend, die gevoegd zijn behandeld. Na in eerste aanleg te zijn veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 100 uur, is [eiser] in hoger beroep bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 18 april 2007 voor de op de ene dagvaarding tenlastegelegde feiten vrijgesproken. De andere dagvaarding is door het gerechtshof nietig verklaard. In het arrest overweegt het gerechtshof onder meer:
“(…) Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte (…) is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof het volgende.
(…)
Gelet op de kennelijke tegenstrijdigheid van voormelde aangifte (van [gedaagde], Rb) en mutatierapport (…) heeft het hof [gedaagde] als getuige gehoord ter terechtzitting in hoger beroep. De getuige heeft op dit punt geen opheldering kunnen verschaffen, doch veeleer bij het hof vragen over zijn aangifte doen oproepen. (…)
De aangiftes van [gedaagde] van de tenlastegelegde feiten worden slechts gesteund door de verklaringen van zijn vriendin en partner [naam 1] en medische verklaringen betreffende het door [gedaagde] opgelopen letsel. Het hof stelt vast dat de verklaringen van [naam 1] opvallend nauw aansluiten op de aangiftes door [gedaagde]. De medische verklaringen acht het hof op grond van de inhoud daarvan ongenoegzaam als bevestiging dat [gedaagde] letsel heeft bekomen dat is veroorzaakt door de mishandelingen waarvan hij aangifte heeft gedaan.
Bij deze stand van zaken zal het hof de verdachte, die het tenlastegelegde ontkent, vrijspreken.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • voor recht te verklaren dat [gedaagde] in relatie tot de belangen van [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld;
  • op de voet van artikel 612 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in rechte een bedrag aan schade vast te stellen uit onrechtmatige daad;
  • [gedaagde] te verbieden verdere procedures tegen [eiser] op te starten dan wel de procedure in Marokko voort te zetten, op straffe van een dwangsom;
  • veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer dat ertoe strekt dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten bestaande onder meer uit advocaatkosten, vermeerderd met gemaakte vertaalkosten van in totaal € 409,00. Wat betreft de advocaatkosten heeft [gedaagde] zich bij conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat [eiser] in de werkelijke kosten veroordeeld dient te worden. Ter comparitie heeft [gedaagde] dit standpunt gewijzigd, in die zin dat hij thans de rechtbank verzoekt [eiser] te veroordelen in de kosten conform het liquidatietarief.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het handelen en nalaten van [gedaagde] jegens hem in de afgelopen jaren te kwalificeren is als een onrechtmatige daad. Volgens [eiser] is [gedaagde] zonder enig recht en belang procedures tegen hem begonnen, zoals in 2012 in Marokko. Ter comparitie heeft de advocaat van [eiser], mr. Heijselaar, hieraan toegevoegd dat de vorderingen tot executie inmiddels, door verloop van vijf jaar, zijn verjaard. Voorts stelt [eiser] dat [gedaagde] valse aangiftes tegen hem heeft gedaan. Als gevolg van de valse aangiftes is hij door de politie aangehouden en is hij veelvuldig in verzekering gesteld. Dit alles heeft uiteindelijk het faillissement van zijn onderneming tot gevolg gehad, aldus nog steeds [eiser]. Alle procedures van [gedaagde] hebben volgens [eiser] slechts tot doel hem zakelijk en privé ten gronde te richten en schade toe te brengen. [eiser] wil dit handelen van [gedaagde] een halt toebrengen en hij wil de schade die hij door dit handelen stelt te hebben geleden, gecompenseerd zien.
Ter comparitie heeft mr. Heijselaar namens [eiser] verklaard dat voornoemde twee componenten, het ten onrechte voeren van procedures en het doen van valse aangiften, tezamen en in onderlinge samenhang bezien maken dat sprake is van een onrechtmatige daad.
4.2.
[gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig jegens [eiser] handelt of heeft gehandeld. Hij voert daartoe aan dat [eiser] hem nog geld verschuldigd is op grond van de in het kader van (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst gewezen gerechtelijke uitspraken. Volgens [gedaagde] staat het hem vrij om gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheden om die vorderingen betaald te krijgen. De procedure in Marokko betrof de tenuitvoerlegging van de in Nederland gewezen gerechtelijke uitspraken. Anders dan [eiser] stelt, zijn deze vorderingen niet verjaard. [gedaagde] betwist dat hij valse aangiftes heeft gedaan en voert voorts aan dat, zo er al een vordering wegens het doen van valse aangiftes zou hebben bestaan, deze alsdan is verjaard en/of [eiser] in dat geval zijn rechten heeft verwerkt om op grond daarvan schadevergoeding te vorderen, aangezien de aangiftes dateren van (laatstelijk) 2004. Voorts is volgens [gedaagde] geen sprake van enig verband tussen de gestelde schade en het handelen van [gedaagde]. Tot slot betwist [gedaagde] de door [eiser] gestelde schade.
4.3.
In geschil is of [gedaagde] uit onrechtmatige daad aansprakelijk is voor schade van [eiser] bestaande uit - onder meer - (de gevolgen van) het faillissement van de croissanterie van [eiser] in 2004. Omtrent de vraag of [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, wordt als volgt overwogen.
4.4.
Anders dan [eiser] ter comparitie heeft gesteld, verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een gerechtelijke uitspraak niet na vijf jaar, maar na twintig jaar. Het feit dat [gedaagde] thans - na meer dan tien jaar - nog tracht de onder de feiten genoemde gerechtelijke uitspraken te executeren, maakt dus niet dat om die reden sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiser]. [eiser] heeft ook overigens niet, althans onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat [gedaagde] misbruik maakt of heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot executie van de in zijn voordeel gewezen gerechtelijke uitspraken. Van misbruik van een executiebevoegdheid kan slechts sprake zijn indien de executant, mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Nu vast staat dat de vorderingen van [gedaagde] op [eiser] nog niet geheel zijn voldaan door [eiser], staat het belang van [gedaagde] bij de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke uitspraken vast. Belangen van [eiser] die door de executie worden geschaad en maken dat [gedaagde] ondanks zijn voornoemde belang niet van zijn executiebevoegdheid gebruik mocht of mag maken, zijn door [eiser] niet (gemotiveerd) gesteld noch anderszins gebleken. Onder de bevoegdheid tot het tenuitvoerleggen van een gerechtelijke uitspraak valt ook de tenuitvoerlegging daarvan in het buitenland volgens de aldaar geldende regels. Dat [gedaagde] een procedure in Marokko is gestart om bewerkstelligd te krijgen dat (onder meer) het vonnis van de kantonrechter van 22 april 2003 aldaar geëxecuteerd kan worden, kan dan ook niet worden aangemerkt als onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiser]. De - weersproken - stelling van [eiser] dat hij geen bezittingen in Marokko heeft, maakt dat op zichzelf niet anders. Het staat [gedaagde] immers vrij, mede gelet op het feit dat [eiser] van Marokkaanse origine is, om te onderzoeken of [eiser] wellicht in Marokko verhaal kan bieden voor de openstaande vorderingen. Ook stond het [gedaagde] in de gegeven omstandigheden vrij om een faillissementsaanvraag in te dienen toen hij zijn vorderingen niet voldaan kreeg.
4.5.
Nu [eiser] ter comparitie heeft verklaard dat hij aan het onrechtmatig handelen van [gedaagde] ten grondslag legt het voeren door [gedaagde] van diverse (executie)procedures tegen hem, bezien tezamen en in onderlinge samenhang met het doen van (volgens [eiser] valse) aangiftes, vervalt gezien het hiervoor onder 4.4. overwogene reeds de grondslag van de vordering van [eiser].
4.6.
Het vorenstaande betekent dat de stellingen van [eiser] ter zake van de (volgens hem valse) aangiftes geen nadere bespreking behoeven. Desalniettemin overweegt de rechtbank hieromtrent ten overvloede het volgende.
[eiser] heeft onvoldoende gesteld ter rechtvaardiging van de conclusie dat sprake is van valse aangiftes. [eiser] heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar het onder de feiten weergegeven arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 18 april 2007. In dat arrest staat weliswaar dat de aangifte van [gedaagde] twijfels oproept, maar niet dat deze als vals moet worden aangemerkt. Uit het arrest volgt dat er onvoldoende (steun)bewijs was voor de betreffende tenlastegelegde strafbare feiten, zodat [eiser] hiervan diende te worden vrijgesproken. Het doen van een valse aangifte is een strafbaar feit, maar niet gesteld of gebleken is dat er door justitie verder onderzoek is gedaan naar de juistheid van de aangiftes. Het had op de weg van [eiser] gelegen om aangifte te doen tegen [gedaagde] in verband met de beweerdelijk valse aangiftes, zodat hiernaar gedegen onderzoek door politie en justitie had kunnen worden gedaan. Nu dit niet is gebeurd is de valsheid van de aangiftes niet vast komen te staan. [eiser] heeft nog wel een bewijsaanbod gedaan terzake, maar dit is onvoldoende gespecifieerd, nu dit louter verwijst naar voornoemd arrest van het gerechtshof van 18 april 2007. Het bewijsaanbod wordt dan ook gepasseerd.
Gezien het vorenstaande behoeven de in dit verband door [gedaagde] overigens gevoerde verweren (waaronder het beroep op verjaring en het beroep op rechtsverwerking, zie hiervoor onder 4.2.) geen nadere bespreking.
4.7.
De conclusie van het bovenstaande is dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De vordering van [eiser] tot het geven van een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] handelt, zal derhalve worden afgewezen, evenals de vordering van [eiser] om op de voet van artikel 612 Rv een bedrag aan schade vast te stellen uit onrechtmatige daad. Hiermee kan de betwisting door [gedaagde] van het door [eiser] gestelde causaal verband en de gestelde schade (verder) onbesproken blijven.
4.8.
[eiser] heeft voorts gevorderd [gedaagde] te verbieden verdere procedures tegen hem op te starten dan wel de procedure in Marokko voort te zetten, op straffe van een dwangsom. Een vordering strekkende tot het opleggen van een verbod tot het voeren van gerechtelijke procedures kan slechts onder zeer bijzondere omstandigheden en beperkt worden toegewezen, bijvoorbeeld indien misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid te procederen. Nu hiervan, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake is, dient ook deze vordering van [eiser] te worden afgewezen. Hierbij komt dat als onbetwist vaststaat dat de procedure in Marokko reeds is afgerond, zodat de vordering van [eiser] om [gedaagde] te verbieden die procedure voort te zetten, ook daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde], die op basis van een toevoeging procedeert. Het salaris advocaat zal hierbij worden begroot conform het liquidatietarief.
4.10.
[gedaagde] heeft tevens verzocht [eiser] te veroordelen in de door hem gemaakte vertaalkosten. Het betreft de kosten van vertaling van Marokkaanse processtukken, waartoe [gedaagde] is overgegaan nadat [eiser] bij de dagvaarding onvertaalde Marokkaanse (proces)stukken had overgelegd. Deze vertaalkosten, blijkens de door [gedaagde] overgelegde kwitanties ten bedrage van € 270,00 en € 130,00 en daarmee in totaal € 400,00 (en niet zoals [gedaagde] stelt € 409,00), zullen worden toegewezen nu [gedaagde] deze kosten heeft moeten maken om zijn verweer in deze procedure te onderbouwen. Deze post zal worden toegewezen als onderdeel van de proceskosten.
4.11.
De door [eiser] te vergoeden kosten aan de zijde van [gedaagde] worden aldus begroot op:
- griffierecht € 75,00
- overige kosten (vertaalkosten) € 400,00
- salaris advocaat
€ 904,00( 2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.379,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.379,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.R. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.