In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een verzetprocedure ingevolge artikel 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) na een bevelschrift met executoriale werking op de begroting van de declaratie van advocaat Bos & Partners. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L. Hellinga, heeft een vordering ingesteld tegen Bos & Partners, waarin zij verzoekt om ontheffing van de veroordeling die is uitgesproken in de beschikking van 25 april 2013. Eiseres stelt dat de Raad van Toezicht onbevoegd was om te oordelen over de begroting van de declaratie, omdat haar bezwaren voornamelijk inhoudelijk van aard zijn en niet enkel betrekking hebben op de hoogte van de declaratie. Eiseres heeft een voorschot van € 5.000,00 betaald aan Bos & Partners, maar het kort geding dat zij wilde starten tegen ABN Amro is niet door de advocaat aanhangig gemaakt. De Raad van Toezicht heeft de declaratie begroot en vastgesteld dat Bos & Partners nog een bedrag van € 681,16 aan eiseres diende te retourneren. Eiseres heeft vervolgens verzet aangetekend tegen de beschikking van de Voorzieningenrechter, die het verzoek van Bos & Partners om een bevelschrift te verlenen heeft toegewezen. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. Eiseres heeft echter niet kunnen aantonen dat de Raad van Toezicht zich onbevoegd had moeten verklaren, aangezien zij ook bezwaren heeft geuit tegen de hoogte van de declaratie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Raad van Toezicht deskundig is in het begroten van het salaris en dat de bezwaren van eiseres niet voldoende onderbouwd zijn om tot een andere conclusie te komen. De vorderingen van eiseres zijn dan ook afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten.