ECLI:NL:RBAMS:2014:2217
Rechtbank Amsterdam
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-tijdig beslissen op Wob-verzoek met bewijswaardering van verzonden stukken
In deze verzetzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de vraag centraal of de rechtbank terecht het beroep van de opposant tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek niet-ontvankelijk had verklaard. De opposant, wonende in Aruba, had in 2012 een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de opposant de benodigde documenten niet op de juiste wijze had verzonden, waardoor de beslistermijn voor de verweerder pas op 8 april 2013 was aangevangen. Dit leidde tot de conclusie dat de opposant zijn beroep tegen het uitblijven van een besluit niet tijdig had ingediend.
In het verzetschrift stelde de opposant dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn brief van 26 november 2012 niet aangetekend was verzonden. Hij overhandigde bewijsstukken, waaronder een verzendbewijs en een faxjournaal. De verweerder betwistte echter de bewijswaarde van deze documenten en stelde dat er geen bewijs was dat de stukken daadwerkelijk waren verzonden. De rechtbank concludeerde dat de door de opposant overgelegde stukken onvoldoende bewijs boden voor zijn stelling dat de documenten tijdig waren verzonden.
De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van 30 mei 2013, waarin het beroep van de opposant als kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard, juist was. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak. De uitspraak werd gedaan op 28 april 2014 door mr. B. de Vos, in aanwezigheid van griffier E.H. Mazel.