ECLI:NL:RBAMS:2014:2226

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
HA EXPL 13-1072
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van schuldeiser om in te stemmen met buitengerechtelijk akkoord en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen PSfm B.V. en Stichting Amsterdam Cross Mediaweek. PSfm vorderde betaling van een factuur van € 7.214,35 voor geleverde promotiediensten aan de Stichting, die in financiële problemen verkeerde en een voorstel voor een buitengerechtelijk akkoord had gedaan aan haar schuldeisers. De Stichting voerde aan dat PSfm, door niet in te stemmen met het akkoord, misbruik maakte van zijn bevoegdheid. De kantonrechter oordeelde dat de weigering van PSfm om in te stemmen met het akkoord niet als misbruik van bevoegdheid kon worden gekwalificeerd. De rechter benadrukte dat een schuldeiser in beginsel vrij is om een akkoord te weigeren, en dat de omstandigheden van de Stichting, zoals haar slechte financiële positie, niet voldoende waren om de weigering van PSfm te kwalificeren als onredelijk of onaanvaardbaar. De kantonrechter wees de vordering van PSfm toe, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de Stichting in de proceskosten. De uitspraak bevestigt de autonomie van schuldeisers in het kader van buitengerechtelijke akkoorden en de noodzaak voor bijzondere omstandigheden om een weigering tot instemming te kunnen kwalificeren als misbruik van bevoegdheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 2397092 \ HA EXPL 13-1072
Uitspraak: 18 maart 2014
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PSfm B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres,
gemachtigde: mr.drs. C.J. Tijman,
tegen
de stichting
Stichting Amsterdam Cross Mediaweek,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.J. Hengeveld.
Partijen worden hierna PSfm en de Stichting genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 4 september 2013, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
Ingevolge het tussenvonnis van 27 november 2013 heeft op 4 februari 2014 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal hiervan bevindt zich bij de stukken.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
PSfm exploiteert een reclame-, ontwerp- en adviesbureau. De Stichting organiseert
jaarlijks het zogenaamde “Picnic-festival”.
2.2.
In 2012 heeft PSfm in opdracht van de Stichting ten behoeve van het “Picnic-festival”
promotiediensten geleverd. Voor deze diensten heeft zij op 26 september 2012 een factuur ten bedrage van € 7.214,35 (inclusief BTW) aan de Sichting verzonden. Op deze factuur staat vermeld: “(..)
Betalingscondities: 14 dagen netto(..)”.
2.3.
Vanwege tegenvallende inkomsten en teveel ontvangen subsidies is de Stichting in
financiële problemen geraakt. Zij heeft de factuur van PSfm onbetaald gelaten.
2.4.
Bij e-mail van 18 september 2013 heeft de Stichting aan haar crediteuren een
voorstel tot een bindend akkoord (hierna: “het akkoord”) gedaan. Zij heeft onder meer het volgende bericht:
“(..)
Samen met de gemeente hebben wij nu een partij gevonden die bereid is om te investeren in PICNIC (..). Er zijn door deze social investor – die vooralsnog anoniem wil blijven – en de gemeente wel een aantal voorwaarden gesteld:
  • Alle private schuldeisers worden gelijkelijk en naar rato gecompenseerd;
  • Alsalleprivate schuldeisers akkoord gaan met deze compensatie, is de gemeente bereid om haar vordering op de stichting achter te stellen. Als dit niet het geval is, dan zal de gemeente haar deel opeisen (voor zover mogelijk), omdat de verleende subsidie bij wijze van voorschot is uitgekeerd;
  • De private schuldeisers zien af van het verder innen van hun vordering (finale kwijting). De social investor is niet bereid er geld in te steken als hij nadien wordt geconfronteerd met oude vorderingen;
  • Als alle schuldeisers akkoord gaan, dan kan de social investor de middelen vrijmaken om binnen enkele dagen de crediteuren te compenseren.
Dit alles komt erop neer dat Stichting Amsterdam Cross Media Week u het volgende voorstel doet:
  • Stichting Amsterdam Cross Media Week betaalt u40 % van uw oorspronkelijke vordering plus eventuele incasso- en rentekosten. Omdat alle schuldeisers gelijkelijk worden gecompenseerd, is dit percentagenietonderhandelbaar.
  • U laat ons voorvrijdag 20 september 12.00 uurweten of u akkoord bent. Indien dat niet het geval is en er door een van de crediteuren toch incassomaatregelen worden getroffen, dan zal de social investor zich terugtrekken en is het voorstel automatisch vervallen;
  • U verleent op voorhandfinale kwijting, ingaande vanaf het moment dat het geld op uw rekening staat;
  • Na akkoord krijgt u het geldwoensdag 25 septemberop uw rekening.(..)”
2.5.
PSfm heeft het aanbod van de Stichting niet geaccepteerd.

3.Vordering en verweer

3.1.
PSfm vordert de Stichting bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te
veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.214,35 voor geleverde diensten, een bedrag van € 479,68 aan wettelijke handelsrente dat is berekend tot aan 30 juli 2013, wettelijke handelsrente vanaf 31 juli 2013 tot aan de dag van volledige betaling en een bedrag van € 735,72 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van PSfm in de proceskosten en de nakosten en met de bepaling dat wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is als deze niet binnen veertien dagen na vonnisdatum zijn betaald.
3.2.
PSfm heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de Stichting ondanks
aanmaning en sommatie in gebreke is gebleven met de betaling van de factuur die PSfm voor de door haar geleverde diensten heeft verzonden. PSfm vordert wettelijke handelsrente te berekenen vanaf veertien dagen na de respectievelijke factuurdatum, omdat de Stichting vanaf die datum in verzuim is. Ten slotte, heeft PSfm buitengerechtelijke kosten moeten maken, die op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zijn begroot.
3.3.
De Stichting voert verweer. Zij erkent de vordering van PSfm, maar voert aan dat op
grond van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6:248 lid 2 BW een schuldeiser onder omstandigheden gedwongen kan worden om mee te werken aan een onderhands akkoord ter sanering van schulden. Nu de Stichting voor een doorstart afhankelijk is van zowel de nieuwe investeerder als de Gemeente Amsterdam, die beiden als voorwaarden hebben gesteld dat alle schuldeisers akkoord gaan, is het onbegrijpelijk en onredelijk dat PSfm niet instemt met het akkoord, aldus de Stichting.

4.Beoordeling

4.1.
Nu de Stichting in reconventie geen medewerking aan het akkoord heeft gevorderd, ziet
de kantonrechter zich voor de vraag gesteld welk doel de Stichting met haar verweer beoogt te bereiken. De kantonrechter begrijpt het verweer van de Stichting aldus dat PSfm door als enige schuldeiser niet in te stemmen met het door de Stichting met de overige schuldeisers bereikte akkoord, maar volledige betaling van haar vordering te eisen, misbruik van bevoegdheid maakt in de zin van artikel 3:13 BW op grond waarvan de vordering moet worden afgewezen, dan wel dat toewijzing van de volledige vordering van PSfm in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW.
4.2.
Bij de beoordeling van dit verweer neemt de kantonrechter het door de Hoge Raad in
zijn arrest van 12 augustus 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT7799) geformuleerde toetsingskader tot uitgangspunt. Dat komt op het volgende neer. Het staat een schuldeiser in beginsel vrij om het door de schuldenaar aangeboden akkoord - dat inhoudt dat hij slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand doet van zijn recht op betaling - te weigeren. Dit kan uitzondering leiden als de uitoefening van deze bevoegdheid wordt misbruikt in de zin van artikel 3:13 BW en de schuldeiser aldus naar redelijkheid aanvaarding van het aanbod niet had kunnen weigeren. De omstandigheid dat de schuldeiser de slechte financiële positie van de schuldenaar of het dreigende faillissement kent is in het algemeen niet voldoende om te concluderen dat de schuldeiser misbruik maakt van zijn bevoegdheid. Daarbij geldt dat in beginsel van de individuele schuldeiser niet behoeft te worden gevergd dat hij het belang dat de schuldenaar beoogt te behartigen, namelijk dat hij van zijn bestaande schuldenlast wordt bevrijd indien alle schuldeisers met het akkoord instemmen, laat prevaleren boven zijn eigen belang van voldoening van zijn vordering. Daarom is bij de toewijzing van een vordering tot medewerking aan een buitengerechtelijk akkoord terughoudendheid geboden en kan een dergelijke vordering slechts onder zeer bijzondere omstandigheden worden toegewezen.
4.3.
Het is aan de Stichting om concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan
worden afgeleid dat PSfm in redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen, omdat zij zich op de rechtsgevolgen van deze stelling beroept.
4.4.
De Stichting heeft de volgende omstandigheden aangevoerd. De schuld van de
Stichting bedraagt meer dan € 500.000,-. Een groot deel hiervan betreft de terugvordering van teveel uitgekeerde subsidies door de Gemeente Amsterdam en AgentschapNL. De schuld aan private schuldeisers bedraagt ongeveer € 190.000,-. De gemeente is bereid om haar vordering achter te stellen op voorwaarde dat de private schuldeisers zoveel mogelijk worden gecompenseerd. Het is de Stichting gelukt om een investeerder te vinden. Deze investeerder heeft als voorwaarde gesteld dat alle private schuldeisers instemmen met het akkoord. PSfm is de enige schuldeiser die niet heeft ingestemd met het akkoord, terwijl de vordering van PSfm slechts 4,6% bedraagt van de totale schuld aan de private schuldeisers. Hierdoor heeft zij de Stichting onevenredig in de problemen gebracht. Een aantal schuldeisers heeft aangegeven dat zij alleen akkoord gaan indien alle schuldeisers gelijk behandeld worden. Het is voor een doorstart van het Picnic-festival van essentieel belang dat PSfm instemt met de aangeboden regeling. Het alternatief is een faillissement.
4.5.
PSfm heeft ter comparitie gesteld dat zij niet gehouden is om in te stemmen met het
akkoord. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het aangeboden akkoord niet in het kader van de Faillissementswet is gedaan. Hierdoor is het niet door een onafhankelijke deskundige beoordeeld. Bovendien is het akkoord niet onderbouwd, nu de investeerder anoniem is gebleven. Onder deze omstandigheden kan PSfm geen weloverwogen keuze maken om in te stemmen met het akkoord.
4.6.
Nu de aangeboden regeling voorziet in uitkering van een lager bedrag dan haar
vordering, staat het belang van PSfm bij weigering van instemming met het akkoord vast. Met PSfm is de kantonrechter van oordeel dat bij het belang om instemming te weigeren een rol mag spelen dat bij een buitengerechtelijk akkoord de waarborgen ontbreken die de Faillissementswet biedt met betrekking tot de vaststelling en het toezicht op de vermogenspositie van de schuldenaar door de curator en de rechter-commissaris (zie het arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2005). Daarmee neemt de kantonrechter tevens in overweging dat in dit geval de financier anoniem wenst te blijven. De vraag is of de weigering om in te stemmen met het akkoord gelet op het belang van PSfm misbruik van bevoegdheid oplevert, zoals door de Stichting is gesteld. Uit het onder r.o. 4.2. weergegeven toetsingskader volgt dat voor die conclusie zeer bijzondere omstandigheden vereist zijn. Daarvan is geen sprake. De door de Stichting gestelde feiten zijn een gevolg van de slechte financiële positie van de Stichting en dat is niet voldoende om de weigering van PSfm tot medewerking aan het akkoord te kwalificeren als misbruik van bevoegdheid. De omstandigheid dat de overige schuldeisers wél met het akkoord hebben ingestemd en de vordering van PSfm slechts een klein percentage van de totale schuld behelst, kan daaraan niet afdoen, nu het akkoord kennelijk ook zonder de instemming van PSfm met de overige schuldeisers is uitgevoerd. Immers, ter comparitie heeft de Stichting verklaard dat de andere schuldeisers zijn betaald en dat de vorderingen van de Gemeente en het Agentschap zijn uitgesteld. De Stichting heeft weliswaar gesteld dat een aantal schuldeisers heeft aangegeven dat zij alleen akkoord gaan indien alle schuldeisers gelijk behandeld worden en dat het niet ondenkbaar is dat andere schuldeisers zich gaan melden als onderhavige zaak anders afloopt, maar deze stelling is niet geconcretiseerd. Evenmin is gebleken dat de investeerder zich heeft teruggetrokken, omdat PSfm niet heeft ingestemd met het akkoord.
4.7.
De kantonrechter is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat geen sprake is
van misbruik van bevoegdheid en dat PSfm het aanbod van de Stichting tot gedeeltelijke betaling in redelijkheid mocht weigeren.
4.8.
Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid slaagt evenmin. Ook hierbij
geldt dat een dergelijke beroep met een grote mate van terughoudendheid moet worden beoordeeld. Door de Stichting zijn geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd, die kunnen leiden tot het oordeel dat de weigering tot medewerking aan het akkoord naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.9.
Ter comparitie heeft de Stichting een beroep op matiging gedaan. Op grond van
artikel 6:109 BW kan de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen, indien toekenning van het volledige bedrag in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. In dit geval is geen sprake van een vordering tot schadevergoeding, maar van een vordering tot nakoming van de betalingsverplichting uit de overeenkomst van opdracht. De gevorderde hoofdsom kan reeds hierom niet worden gematigd. Onder schadevergoeding in de zin van artikel 6:109 BW wordt tevens verschuldigde rente en proceskosten verstaan. Voor zover de Stichting heeft beoogd dat de gevorderde wettelijke handelsrente en de proceskosten worden gematigd, dan wordt het beroep op matiging afgewezen. Uit de parlementaire geschiedenis en de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de rechter de bevoegdheid tot matiging met een grote mate van terughoudendheid moet toepassen. Hetgeen de Stichting heeft aangevoerd is ontoereikend voor de conclusie dat toewijzing van de rentevordering en de proceskosten in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen voor haar leidt.
4.10.
De gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW is met ingang van de
vervaldatum van de factuur als onbetwist toewijsbaar. Dit betekent dat met inachtneming van artikel 6:119a lid 1 BW de wettelijke handelsrente over de factuur zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na de factuurdatum, derhalve 11 oktober 2012.
4.11.
Ten slotte maakt PSfm aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke
incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. PSfm heeft met het de overgelegde brieven van de incassogemachtigde voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, hetgeen ook niet door de Stichting is betwist. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 735,72 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.12.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt de Stichting als de in het ongelijk
gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van PSfm. Deze kosten worden begroot op:
griffierecht € 448,-
explootkosten € 76,71
salaris gemachtigde
€ 500,-(2 x 250,-)
totaal € 1.024,71
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met
inachtneming van de in de beslissing te bepalen termijn.
4.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is slechts toewijsbaar voor zover deze
kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5 Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt de Stichting tot betaling aan PSfm van een bedrag van € 7.214,35 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 11 oktober 2012 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt de Stichting tot betaling van € 735,72 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van PSfm tot op heden begroot op € 1.024,71 en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt de Stichting in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 125,- aan nasalaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Stichting niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan nasalaris gemachtigde en de kosten van het betekeningsexploot;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter