In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die op een woonark woont, en de rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam. Eiser had een pontonboot gekocht en kreeg van verweerder een last onder dwangsom opgelegd om deze boot te voorzien van een motor en stuurinrichting. Verweerder verklaarde de dwangsom van € 7.500,- verbeurd omdat eiser niet aan de last had voldaan. Eiser heeft echter betoogd dat hij de pontonboot tijdig had voorzien van een motor met een stuurstang, en dat dit voldeed aan de eisen voor een nautisch verantwoorde vaart.
De rechtbank oordeelde dat de last niet voldoende specifiek was, omdat er geen nadere eisen waren gesteld aan de stuurinrichting. Eiser had rapporten overgelegd waaruit bleek dat de motor met stuurstang wel degelijk op een nautisch verantwoorde wijze kon worden gebruikt. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de motor met stuurstang niet voldeed aan de eisen en dat eiser aan de last had voldaan. Daarom werd het primaire besluit tot invordering van de dwangsom herroepen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.948,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.