1.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.1Op 12 oktober 2012 heeft vergunninghouder een vergunning aangevraagd voor de renovatie en de sloop van een deel van het [gebouw] dat een gemeentelijk monument is. Op 11 februari 2013 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend. Het bezwaar daartegen heeft verweerder bij het bestreden besluit van 15 oktober 2013 ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij gewezen op de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), 2.2 eerste lid, aanhef en onder b , sub 1 van de Wabo en 2.18 van de Wabo.
2.2Bij besluit van 26 november 2013 heeft verweerder - na van de zienswijzen te hebben vernomen - een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen, in afwijking van het bestemmingsplan, van een nieuw woongebouw met 12 appartementen en bijbehorende bergingen op het terrein van [gebouw].
Beoordeling van de verzoeken
3.1Verzoekers onder 1 wensen met het verzoek te voorkomen dat aan het monument onherstelbare schade wordt toegebracht. De bezwaren van verzoekers onder 2 hebben vooral te maken met het effect van de nieuwbouw op hun omgeving.
3.2Gelet op de aard van beide zaken zal de voorzieningenrechter de hoofdzaak daarvan niet afdoen. Voor deze zaken heeft de rechtbank het reeds aangewezen geacht dat behandeling daarvan door de meervoudige kamer plaatsvindt. Bovendien zijn de stukken in de zaak over de omgevingsvergunning voor het bouwen (nog) niet compleet. De voorzieningenrechter zal zich dan ook beperken tot de vraag of de uitvoering van de aangevallen besluiten voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het belang van verweerder en die van vergunninghouder bij onmiddellijke uitvoering van de besluiten.
3.3De voorzieningenrechter overweegt dat sloop van de achterzijde van het kerkgebouw een onomkeerbare situatie meebrengt. Een afwijzing van het verzoek om de sloop op te schorten zou dan ook feitelijk betekenen dat het belang van de behandeling van het beroep niet meer aanwezig is en dat een deel van een monumentaal pand wordt gesloopt. Het belang van verzoekers onder 1 weegt dan ook zwaar. Daartegenover staan de belangen van de vergunninghouder.
3.4Ter zitting is namens vergunninghouder aangevoerd dat de kerk nog steeds als zodanig in gebruik is bij de wijkgemeente. De leden van de wijkgemeente verkeren echter al twee jaar in onzekerheid over het voortbestaan van hun gebouw. Inmiddels hebben zij moeten uitwijken naar een ruimte bij de Rooms Katholieke parochie, wat slechts een tijdelijk voorziening is, omdat de parochiekerk gaat sluiten. Het [gebouw] is technisch ‘op’ en volgens vergunninghouder dringend aan renovatie toe. Er is sprake van lekkages, er zijn problemen met de CV-ketel en vanwege de leegstand zijn er ook problemen te verwachten. Sloop van een deel van de kerk en de nieuwbouw betekent dat de kerkelijke gemeente weer over financiën kan beschikken om de nodige herstelwerkzaamheden aan het kerkgebouw uit te voeren. Uitstel zou betekenen dat het gebouw voor de winter niet meer gebruiksklaar kan zijn. De nieuwbouw zal volgens vergunninghouder ook ten dienste staan aan de functie die[gebouw]in de buurt vervult, nu daar medewerkers van de kerk zullen gaan wonen.
3.5De voorzieningenrechter overweegt dat vergunninghouder onvoldoende heeft onderbouwd dat de technische staat van het gebouw onmiddellijk ingrijpen vereist door middel van genoemde sloop, omdat anders het voortbestaan van het gebouw in gevaar zou komen. Vergunninghouder heeft niet onderbouwd dat er geen tijdelijke andere oplossingen zijn voor de lekkages, de CV-ketel en de leegstand. Verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de kosten van de opslag van de kerkinventaris en de huur van vervangende ruimte inmiddels zo hoog zijn dat alleen daardoor al het voortbestaan van de wijkgemeente in gevaar komt. De voorzieningenrechter ziet de belangen van vergunninghouder, maar deze belangen wegen minder zwaar dan het zwaarwegende belang van verzoekers onder 1 van het voorkomen van de onomkeerbare situatie dat een deel van een monumentaal pand wordt gesloopt. De voorzieningenrechter ziet niet in dat van vergunninghouder niet zou kunnen worden gevergd te wachten met de sloop en de behandeling van de beroepen van verzoekers af te wachten. De voorzieningenrechter merkt hierbij nog op dat de bodemzaken al op 25 juli 2014 door de meervoudige kamer van deze rechtbank hadden kunnen worden behandeld, maar dat partijen hebben aangegeven dan verhinderd te zijn. De rechtbank zal een nieuwe zittingsdatum voor de bodemzaken plannen en die op zo kort mogelijke termijn bepalen.
3.6De voorzieningenrechter zal het besluit van 15 oktober 2013, dan ook schorsen tot op het beroep is beslist.
3.7Nu met de schorsing van de voor de sloop vereiste vergunning vaststaat dat op dit moment niet gebouwd kan worden op het perceel, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding ook het bestreden besluit van 26 november 2013 voor zover betrekking hebbend op de omgevingsvergunning voor het bouwen, te schorsen.
3.8Van proceskosten die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking zouden komen, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Verweerder dient wel het griffierecht aan verzoekers terug te betalen te weten € 328,-.