Schip: boot met een scheepsromp, gekenmerkt door hoogteverschillen van de opbouw over de gehele lengte van het schip. Het schip moet in ieder geval voorzien zijn van:
Een metalen of houten scheepsromp en in ieder geval een hoofdopbouw van maximaal 1.20 meter hoog, gemeten vanaf het gangboord tot aan de nok van de opbouw, én tenminste twee van de volgende scheepsonderdelen:
i) gangboorden van minimaal 20 centimeter breed, het gangboord mag ter plekke van de stuurhut ontbreken, en/of
ii) een voordek van minimaal 2 meter lengte en/of
iii) een achterdek van minimaal 50 centimeter.
Op grond van artikel 6 van de Bootrichtlijnen 2008 wordt een aanvraag voor een vervangings- of een verbouwingsvergunning van een boot getoetst aan de welstandscriteria door de welstandscommissie.
4.3In paragraaf 1.2 van deel I van de Welstandsnota 2009 is onder meer neergelegd dat de hoofdoelstelling van de nota is het formuleren van concrete, toetsbare criteria bij de vervanging en verbouwing van (woon)boten.
In paragraaf 4.5 van deel I van de Welstandsnota 2009 is neergelegd dat het advies van de welstandcommissie aangeeft of het uiterlijk en/of de situering van de (woon)boot, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan al dan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in deel III van deze nota. De welstandscommissie vermeldt in haar advies op welk criterium of welke criteria het advies is gebaseerd.
In paragraaf 1 van deel III is onder meer neergelegd dat de algemene welstandscriteria een globaal kader bieden waaraan alle aanvragen moeten voldoen en dat de objectcriteria de eigenlijke welstandscriteria vormen.
In paragraaf 3 “Objectcriteria” van deel III is in 3.1.1 ten aanzien van de hoofdvorm van schepen het volgende neergelegd:
a. Een schip heeft een duidelijk herkenbare hoofdvorm, met een eveneens herkenbaar voor- en achtersteven. Daartussenin is het schip in de lengterichting symmetrisch. De opbouw dient in zijn vormgeving, volume, materiaal en kleur te passen bij het totaalontwerp van het schip.
b. De vorm en plaatsing van de ramen dient in onderlinge verhouding en passend in de compositie van het schip te gebeuren. De ramen hebben bijvoorbeeld dezelfde vorm en liggen in één lijn, parallel met de zeeg en/of het dak van het schip.
c. Het gebruik van ramen dient te worden beperkt tot maximaal 5% van de oppervlakte van de romp en 33% van de oppervlakte van de zijwanden van de opbouw. Voor de stuurhut
geldt deze beperking niet.
d. De ramen van de opbouw moeten in de wand worden aangebracht en mogen niet direct aansluiten op het dak of het gangboord (minimaal 5cm vrij). Voor de stuurhut geldt deze
beperking niet.
e. Sommige schepen hebben een roef die hoger is dan de opbouw. Veel schepen hebben een stuurhut die weer hoger is dan de roef. De stuurhut mag bij verbouwing of vervanging
maximaal 15% van de lengte van het schip beslaan; de roef en de stuurhut samen mogen maximaal 30% van de lengte van het schip beslaan. De stuurhut mag maximaal 3.80 meter
hoog zijn, gemeten vanaf de waterlijn.
f. De gangboorden dienen te worden vrijgelaten.
g. De stuurhut bestaat uit een gesloten onderkant. Daarboven bestaat de stuurhut in zijn geheel uit ramen met vensters van doorzichtig glas.
h. Er mag uitsluitend helder glas worden gebruikt. Het gebruik van spiegelglas en kunststof is niet toegestaan.
In 3.1.2 van paragraaf 3 is ten aanzien van de romp het volgende neergelegd:
De romp is het gedeelte van het schip dat grotendeels in het water ligt. De romp is nog meer dan de opbouw een sterk gesloten deel.
a. De romp mag uitsluitend van metaal en/of hout zijn.
b. In de romp zijn uitsluitend (ronde) patrijspoorten met een maximale diameter van 50 centimeter of vierkante ramen met een maximale oppervlakte van 50 x 50 centimeter toegestaan.
c. De vorm van de romp mag niet worden aangetast. Het uitzagen van delen van de romp en andere openingen dan de onder a. toegestane ramen zijn niet toegestaan.
5.2De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het ontwerp voor de nieuwe[naam 2] voldoet aan de vereisten wat betreft maatvoering, materiaal en kleur zoals die zijn neergelegd in de Bootrichtlijnen 2008 en de Welstandnota 2009. Het ontwerp voldoet volgens de welstandsadviezen evenwel niet aan de redelijke eisen van welstand omdat, zo begrijpt de rechtbank de adviezen, met name de verhouding van de opbouw ten opzichte van de romp niet klopt, het casco te hoog op het water ligt en er teveel patrijspoorten in de romp zijn aangebracht. De rechtbank stelt verder vast dat in de welstandsadviezen staat dat de Welstandsnota 2009 als beleidskader geldt. Daarbij is verwezen naar de algemene criteria in paragraaf 2 en de objectcriteria neergelegd in paragraaf 3 (3.1.1 tot en met 3.1.5) van deel III van de Welstandsnota 2009. De rechtbank is van oordeel dat de welstandscommissie met deze algemene verwijzing naar de geldende criteria niet heeft voldaan aan het gestelde in paragraaf 4.5 van deel I van de Welstandsnota 2009. Hierin is immers neergelegd dat welstandscommissie in haar advies vermeldt op welk criterium of welke criteria het advies is gebaseerd. Hieruit volgt dat de commissie specifiek dient te vermelden aan welk criterium of welke criteria van de in de Welstandsnota 2009 opgenomen algemene en objectcriteria niet is voldaan. De rechtbank verwijst hierbij bovendien naar paragraaf 1.2 van deel I van de Welstandsnota 2009, waarin is vermeld dat de hoofddoelstelling van de nota is het formuleren van concrete, toetsbare criteria bij de vervanging en verbouwing van (woon)boten, zodat de welstandstoetsing en de verlening van vergunningen voor vervanging of verbouwing voor iedereen inzichtelijker wordt. De in dit geval gebruikte algemene verwijzing in de adviezen levert geen – door de Welstandsnota 2009 beoogde – inzichtelijke welstandstoetsing op.
5.3De rechtbank overweegt verder dat in het bestreden besluit, behoudens een algemene verwijzing naar 3.1.1 en 3.1.2 van paragraaf 3 van deel III van de Welstandsnota 2009, evenmin is aangegeven aan welke specifieke algemene dan wel objectcriteria van de Welstandsnota 2009 het ontwerp van eiser niet voldoet. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat het welstandsoordeel ten aanzien van de hoeveelheid patrijspoorten is gebaseerd op de aanhef van 3.1.2 van paragraaf 3 van deel II van de Welstandsnota 2009, dat de romp nog meer dan de opbouw een sterk gesloten geheel moet zijn. Uit deze aanhef kan echter zonder nadere onderbouwing niet worden afgeleid dat de hoeveelheid patrijspoorten in het ontwerp niet toelaatbaar is om redenen van welstand. Dat, zoals in het welstandsadviezen is overwogen, de patrijspoorten zeer terughoudend toegepast dienen te worden, zodat ze de lijnen van de romp zo min mogelijk verstoren, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin terug te voeren op de objectcriteria zoals neergelegd in 3.1.2 van paragraaf 3 van deel II van de Welstandsnota 2009. Wat betreft het welstandsoordeel ten aanzien van de hoge ligging van het casco op het water en de verhoudingen van de opbouw ten opzichte van de romp is volgens de rechtbank evenmin inzichtelijk op welke algemene dan wel objectcriteria van de Welstandsnota 2009 deze zijn gebaseerd. In het welstandsadvies van 19 december 2012 is weliswaar neergelegd dat de door de Bootrichtlijnen 2008 en Welstandsnota 2009 vereiste maatvoeringen minimale richtlijnen zijn, maar dat uiteindelijk de maatvoering van alle samenstellende delen samen een evenwichtig geheel en overtuigend ontwerp moeten vormen, maar onduidelijk is waarop de welstandscommissie deze overweging baseert. Tot slot zijn de overwegingen in het welstandsadvies van 19 december 2012 ten aanzien van de al dan niet aanwezige overeenkomsten tussen het eisers ontwerp en een zogenaamde 'luxe motor' onvoldoende om het welstandsoordeel ten aanzien van de hoge ligging van het casco op het water en de verhoudingen van de opbouw ten opzichte van de romp op te kunnen baseren.
5.4Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de welstandsadviezen onvoldoende inzichtelijk zijn. Verweerder heeft deze dan ook niet ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit. Het voorgaande klemt temeer, nu eiser in bezwaar het rapport van Bos heeft overgelegd. Daarbij wijst de rechtbank erop dat Bos in zijn rapport onder meer heeft getoetst of het ontwerp voor de nieuwe[naam 2] voldoet aan de Bootrichtlijnen 2008 en de Welstandsnota 2009. Het rapport bevat tevens een kritisch oordeel over de welstandsadviezen. Over zijn expertise staat onder meer vermeld dat hij zich sinds een aantal decennia heeft verdiept in de scheepvaarthistorie, coördinator is geweest van een scheepstypeonderzoek naar woonschepen, sinds 1995 schrijft over de scheepstypen gebruikt bij woonschepen, welstand, bestemmingsplannen en behoudsbeleid. Bos heeft in diverse gemeentelijke commissies gezeten die een historisch schepenbeleid als onderwerp hadden en schrijft voor zowel particulieren als gemeenten rapporten als het onderhavige. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder het rapport van Bos ten onrechte terzijde heeft geschoven, zonder de inhoud ervan voor te leggen aan de welstandcommissie. Gelet op hetgeen in het rapport over zijn expertise is vermeld, is de rechtbank verder van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat Bos voldoende deskundig is. De rechtbank volgt de gemachtigde van verweerder niet in het standpunt dat Bos niet als welstandsdeskundige kan worden aangemerkt reeds omdat hij nooit werkzaam is geweest voor een welstandscommissie. Mede gelet op de gebrekkige inzichtelijkheid van de welstandsadviezen had verweerder de welstandscommissie om een inhoudelijke reactie op het rapport van Bos moeten vragen, alvorens op het bezwaarschrift te beslissen. Nu verweerder dit heeft nagelaten is het bestreden besluit ook in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt.