ECLI:NL:RBAMS:2014:2984

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
AMS 13-4739
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Rechtbank Amsterdam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervangingsvergunning voor woonboot wegens niet voldoen aan redelijke eisen van welstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een vervangingsvergunning voor een woonboot. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.F. Vermaat, had op 14 augustus 2011 een aanvraag ingediend voor de vervangende woonboot, maar deze werd op 31 januari 2013 door verweerder, de rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op negatieve adviezen van de welstandscommissie en de Commissie historische schepen, die oordeelden dat het ontwerp niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, waarop verweerder het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaarde. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 26 maart 2014 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is ook F.L.H. Bos van “Drijvenderfgoed” opgetreden als deskundige. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving in acht genomen, waaronder de Verordening op het binnenwater 2010 en de Bootrichtlijnen 2008.

De rechtbank oordeelde dat de welstandsadviezen onvoldoende inzichtelijk waren en dat verweerder deze niet ten grondslag had kunnen leggen aan het bestreden besluit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan eiser werd vergoed. De rechtbank stelde ook de proceskosten vast op € 974,-. Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten in de eisen die aan welstandsadviezen worden gesteld en de zorgvuldigheid die vereist is bij de besluitvorming door bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/4739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2014 in de zaak tussen

[naam 1] te Amsterdam, eiser,

(gemachtigde mr. M.F. Vermaat),
en
de rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. E.G. Blees).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een vervangingsvergunning voor zijn woonschip[naam 2] afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is voor eiser verschenen F.L.H. Bos (Bos) van “Drijvenderfgoed”. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Eiser heeft op 14 augustus 2011 een aanvraag ingediend om afgifte van een vervangingsvergunning voor het woonschip[naam 2], gelegen aan de [adres] te Amsterdam. De[naam 2] heeft als afmetingen 25,56 x 5,15 x 3,40 meter (l x b x h). De vervangende woonboot zal 25 x 5 x 4,99 meter bedragen.
1.2 In het primaire besluit is de aanvraag afgewezen in het belang van welstand en ordening. Aan dit besluit zijn negatieve adviezen van de Commissie historische schepen van 16 maart 2012 en 8 mei 2012 en van de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam (de welstandscommissie) van 30 mei 2012 en 19 december 2012 ten grondslag gelegd.
1.3 In het advies van de welstandscommissie van 30 mei 2012 is onder meer neergelegd dat de hoogte van de romp in het ontwerp voor de nieuwe[naam 2] totaal niet in verhouding is met de hoogte van de opbouw. De compositie van de nieuwe woonboot levert een silhouet op van een boot waarvan de romp en de opbouw geen vanzelfsprekend geheel vormen. De romp is buitenproportioneel hoog en grof en verstoort het ritme van de opbouw. Hoewel de samenstellende delen van de opbouw een nautisch karakter hebben, is de maatvoering buiten proportie in zowel de breedte als de lengte ten opzichten van de breedte en de lengte van de romp. Zo blijft er slechts minimale ruimte over voor gangboorden, voor- en achterdek. Daarmee oogt de opbouw te pompeus voor de beschikbare lengte en breedte binnen de afmetingen van de romp. Ook hier levert deze compositie een silhouet op van een buitenproportioneel brede en lange opbouw, die het ritme van de samenstellende delen van casco en opbouw verstoort. Verder verstoren de patrijspoorten in de romp een verstoring van de hoofdvorm. Patrijspoorten in de romp zijn op zich toegestaan, maar dit dient zeer terughoudend te gebeuren. De conclusie luidt dat het ontwerp een onevenwichtige verhouding tussen de samenstellende delen heeft. Het casco steekt veel te hoog boven de waterlijn uit en bevat teveel patrijspoorten. De opbouw is te lang en te breed ten opzichte van de beschikbare ruimte binnen de romp.
In het advies van de welstandscommissie van 19 december 2012 is onder meer neergelegd dat de maatvoeringen in de regelgeving een minimale richtlijn betreffen en dat de maatvoering van alle samenstellende delen samen een evenwichtig geheel en overtuigend ontwerp dienen te vormen. Dat is hier niet het geval. De patrijspoorten dienen zeer terughoudend toegepast te worden, zodat ze de lijnen van de romp zo min mogelijk verstoren.
1.4 Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft eiser een rapport van Bos van 20 mei 2013 overgelegd. In dit rapport is onder meer vermeld dat het ontwerp van eiser voor de nieuwe[naam 2] voldoet aan de eisen van welstand.
2.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 18 juli 2013, het bezwaarschrift deels gegrond verklaard en deels ongegrond verklaard. Artikel 4 van de Richtlijnen bij vervanging en verbouwing van woonboten en bedrijfsvaartuigen (de Bootrichtlijnen 2008) wordt niet langer aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd. Verweerder acht het namelijk, anders dan in de adviezen van de Commissie historische schepen is opgenomen, niet van belang of het casco is ontworpen om mee te kunnen varen. Het gaat erom of de boot een scheepsromp heeft en herkenbaar is als een schip. Verweerder heeft daarom het bezwaar op dit punt gegrond verklaard. Het ontwerp voldoet echter gelet op de negatieve adviezen van de welstandscommissie niet aan de eisen uit de Nota welstand op het water (de Welstandsnota 2009). Verweerder heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de totstandkoming van de welstandsadviezen. Bos is zeer deskundig op het gebied van scheepvaarthistorie, maar dat maakt hem nog geen welstandsdeskundige. De aanvraag is op grond van de welstand terecht geweigerd, zodat het bezwaar op dit punt ongegrond is verklaard.
3.
Eiser heeft in beroep onder meer aangevoerd dat verweerder de afwijzing van het rapport van Bos vrijwel ongemotiveerd terzijde heeft geschoven. Verweerder heeft niet aangegeven wat iemand tot een welstandsdeskundige maakt. Door geen acht te slaan op het uitgebrachte deskundigenadvies heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Verder heeft eiser aangevoerd dat de adviezen van de welstandscommissie voorbijgaan aan het in de Welstandsnota neergelegde beleid van verweerder.
4.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het beroep van eiser het volgende juridisch kader in aanmerking.
4.1
Op grond van artikel 2.3.3, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 (de Verordening) is het verboden zonder vergunning van het College een woonboot te vervangen.
Op grond van artikel 2.3.3, tweede lid, van de Verordening kan het College ten aanzien van het vervangen nadere regels stellen; het College kan daarbij onderscheid maken naar categorieën woonboten.
Op grond van artikel 2.3.3, derde lid, van de Verordening zijn artikel 2.3.1, tweede en derde lid zijn overeenkomstig van toepassing.
Op grond van artikel 2.3.1, tweede lid, van de Verordening kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte en veilige doorvaart.
Op grond van artikel 2.3.2, tweede lid, van de Verordening kan het College nadere regels stellen met betrekking tot afmetingen en met het oog op het milieu en de welstand.
4.2
Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Bootrichtlijnen 2008 – voor zover hier van belang – worden in deze richtlijnen de volgende categorieën woonboten en bedrijfsvaartuigen onderscheiden ten behoeve van de beoordeling van verbouw- en vervangingsvergunningen:
1.
Schip: boot met een scheepsromp, gekenmerkt door hoogteverschillen van de opbouw over de gehele lengte van het schip. Het schip moet in ieder geval voorzien zijn van:
Een metalen of houten scheepsromp en in ieder geval een hoofdopbouw van maximaal 1.20 meter hoog, gemeten vanaf het gangboord tot aan de nok van de opbouw, én tenminste twee van de volgende scheepsonderdelen:
i) gangboorden van minimaal 20 centimeter breed, het gangboord mag ter plekke van de stuurhut ontbreken, en/of
ii) een voordek van minimaal 2 meter lengte en/of
iii) een achterdek van minimaal 50 centimeter.
Op grond van artikel 6 van de Bootrichtlijnen 2008 wordt een aanvraag voor een vervangings- of een verbouwingsvergunning van een boot getoetst aan de welstandscriteria door de welstandscommissie.
4.3
In paragraaf 1.2 van deel I van de Welstandsnota 2009 is onder meer neergelegd dat de hoofdoelstelling van de nota is het formuleren van concrete, toetsbare criteria bij de vervanging en verbouwing van (woon)boten.
In paragraaf 4.5 van deel I van de Welstandsnota 2009 is neergelegd dat het advies van de welstandcommissie aangeeft of het uiterlijk en/of de situering van de (woon)boot, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan al dan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in deel III van deze nota. De welstandscommissie vermeldt in haar advies op welk criterium of welke criteria het advies is gebaseerd.
In paragraaf 1 van deel III is onder meer neergelegd dat de algemene welstandscriteria een globaal kader bieden waaraan alle aanvragen moeten voldoen en dat de objectcriteria de eigenlijke welstandscriteria vormen.
In paragraaf 3 “Objectcriteria” van deel III is in 3.1.1 ten aanzien van de hoofdvorm van schepen het volgende neergelegd:
a. Een schip heeft een duidelijk herkenbare hoofdvorm, met een eveneens herkenbaar voor- en achtersteven. Daartussenin is het schip in de lengterichting symmetrisch. De opbouw dient in zijn vormgeving, volume, materiaal en kleur te passen bij het totaalontwerp van het schip.
b. De vorm en plaatsing van de ramen dient in onderlinge verhouding en passend in de compositie van het schip te gebeuren. De ramen hebben bijvoorbeeld dezelfde vorm en liggen in één lijn, parallel met de zeeg en/of het dak van het schip.
c. Het gebruik van ramen dient te worden beperkt tot maximaal 5% van de oppervlakte van de romp en 33% van de oppervlakte van de zijwanden van de opbouw. Voor de stuurhut
geldt deze beperking niet.
d. De ramen van de opbouw moeten in de wand worden aangebracht en mogen niet direct aansluiten op het dak of het gangboord (minimaal 5cm vrij). Voor de stuurhut geldt deze
beperking niet.
e. Sommige schepen hebben een roef die hoger is dan de opbouw. Veel schepen hebben een stuurhut die weer hoger is dan de roef. De stuurhut mag bij verbouwing of vervanging
maximaal 15% van de lengte van het schip beslaan; de roef en de stuurhut samen mogen maximaal 30% van de lengte van het schip beslaan. De stuurhut mag maximaal 3.80 meter
hoog zijn, gemeten vanaf de waterlijn.
f. De gangboorden dienen te worden vrijgelaten.
g. De stuurhut bestaat uit een gesloten onderkant. Daarboven bestaat de stuurhut in zijn geheel uit ramen met vensters van doorzichtig glas.
h. Er mag uitsluitend helder glas worden gebruikt. Het gebruik van spiegelglas en kunststof is niet toegestaan.
In 3.1.2 van paragraaf 3 is ten aanzien van de romp het volgende neergelegd:
De romp is het gedeelte van het schip dat grotendeels in het water ligt. De romp is nog meer dan de opbouw een sterk gesloten deel.
a. De romp mag uitsluitend van metaal en/of hout zijn.
b. In de romp zijn uitsluitend (ronde) patrijspoorten met een maximale diameter van 50 centimeter of vierkante ramen met een maximale oppervlakte van 50 x 50 centimeter toegestaan.
c. De vorm van de romp mag niet worden aangetast. Het uitzagen van delen van de romp en andere openingen dan de onder a. toegestane ramen zijn niet toegestaan.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft bevestigd dat de adviezen van de Commissie historische schepen niet langer ten grondslag zijn gelegd aan de afwijzing van de eisers aanvraag, maar uitsluitend de adviezen van de welstandscommissie. De rechtbank overweegt dat verweerder zijn besluitvorming volgens vaste jurisprudentie mag baseren op een deskundigenadvies, mits dit inzichtelijk is en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
5.2
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het ontwerp voor de nieuwe[naam 2] voldoet aan de vereisten wat betreft maatvoering, materiaal en kleur zoals die zijn neergelegd in de Bootrichtlijnen 2008 en de Welstandnota 2009. Het ontwerp voldoet volgens de welstandsadviezen evenwel niet aan de redelijke eisen van welstand omdat, zo begrijpt de rechtbank de adviezen, met name de verhouding van de opbouw ten opzichte van de romp niet klopt, het casco te hoog op het water ligt en er teveel patrijspoorten in de romp zijn aangebracht. De rechtbank stelt verder vast dat in de welstandsadviezen staat dat de Welstandsnota 2009 als beleidskader geldt. Daarbij is verwezen naar de algemene criteria in paragraaf 2 en de objectcriteria neergelegd in paragraaf 3 (3.1.1 tot en met 3.1.5) van deel III van de Welstandsnota 2009. De rechtbank is van oordeel dat de welstandscommissie met deze algemene verwijzing naar de geldende criteria niet heeft voldaan aan het gestelde in paragraaf 4.5 van deel I van de Welstandsnota 2009. Hierin is immers neergelegd dat welstandscommissie in haar advies vermeldt op welk criterium of welke criteria het advies is gebaseerd. Hieruit volgt dat de commissie specifiek dient te vermelden aan welk criterium of welke criteria van de in de Welstandsnota 2009 opgenomen algemene en objectcriteria niet is voldaan. De rechtbank verwijst hierbij bovendien naar paragraaf 1.2 van deel I van de Welstandsnota 2009, waarin is vermeld dat de hoofddoelstelling van de nota is het formuleren van concrete, toetsbare criteria bij de vervanging en verbouwing van (woon)boten, zodat de welstandstoetsing en de verlening van vergunningen voor vervanging of verbouwing voor iedereen inzichtelijker wordt. De in dit geval gebruikte algemene verwijzing in de adviezen levert geen – door de Welstandsnota 2009 beoogde – inzichtelijke welstandstoetsing op.
5.3
De rechtbank overweegt verder dat in het bestreden besluit, behoudens een algemene verwijzing naar 3.1.1 en 3.1.2 van paragraaf 3 van deel III van de Welstandsnota 2009, evenmin is aangegeven aan welke specifieke algemene dan wel objectcriteria van de Welstandsnota 2009 het ontwerp van eiser niet voldoet. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat het welstandsoordeel ten aanzien van de hoeveelheid patrijspoorten is gebaseerd op de aanhef van 3.1.2 van paragraaf 3 van deel II van de Welstandsnota 2009, dat de romp nog meer dan de opbouw een sterk gesloten geheel moet zijn. Uit deze aanhef kan echter zonder nadere onderbouwing niet worden afgeleid dat de hoeveelheid patrijspoorten in het ontwerp niet toelaatbaar is om redenen van welstand. Dat, zoals in het welstandsadviezen is overwogen, de patrijspoorten zeer terughoudend toegepast dienen te worden, zodat ze de lijnen van de romp zo min mogelijk verstoren, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin terug te voeren op de objectcriteria zoals neergelegd in 3.1.2 van paragraaf 3 van deel II van de Welstandsnota 2009. Wat betreft het welstandsoordeel ten aanzien van de hoge ligging van het casco op het water en de verhoudingen van de opbouw ten opzichte van de romp is volgens de rechtbank evenmin inzichtelijk op welke algemene dan wel objectcriteria van de Welstandsnota 2009 deze zijn gebaseerd. In het welstandsadvies van 19 december 2012 is weliswaar neergelegd dat de door de Bootrichtlijnen 2008 en Welstandsnota 2009 vereiste maatvoeringen minimale richtlijnen zijn, maar dat uiteindelijk de maatvoering van alle samenstellende delen samen een evenwichtig geheel en overtuigend ontwerp moeten vormen, maar onduidelijk is waarop de welstandscommissie deze overweging baseert. Tot slot zijn de overwegingen in het welstandsadvies van 19 december 2012 ten aanzien van de al dan niet aanwezige overeenkomsten tussen het eisers ontwerp en een zogenaamde 'luxe motor' onvoldoende om het welstandsoordeel ten aanzien van de hoge ligging van het casco op het water en de verhoudingen van de opbouw ten opzichte van de romp op te kunnen baseren.
5.4
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de welstandsadviezen onvoldoende inzichtelijk zijn. Verweerder heeft deze dan ook niet ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit. Het voorgaande klemt temeer, nu eiser in bezwaar het rapport van Bos heeft overgelegd. Daarbij wijst de rechtbank erop dat Bos in zijn rapport onder meer heeft getoetst of het ontwerp voor de nieuwe[naam 2] voldoet aan de Bootrichtlijnen 2008 en de Welstandsnota 2009. Het rapport bevat tevens een kritisch oordeel over de welstandsadviezen. Over zijn expertise staat onder meer vermeld dat hij zich sinds een aantal decennia heeft verdiept in de scheepvaarthistorie, coördinator is geweest van een scheepstypeonderzoek naar woonschepen, sinds 1995 schrijft over de scheepstypen gebruikt bij woonschepen, welstand, bestemmingsplannen en behoudsbeleid. Bos heeft in diverse gemeentelijke commissies gezeten die een historisch schepenbeleid als onderwerp hadden en schrijft voor zowel particulieren als gemeenten rapporten als het onderhavige. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder het rapport van Bos ten onrechte terzijde heeft geschoven, zonder de inhoud ervan voor te leggen aan de welstandcommissie. Gelet op hetgeen in het rapport over zijn expertise is vermeld, is de rechtbank verder van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat Bos voldoende deskundig is. De rechtbank volgt de gemachtigde van verweerder niet in het standpunt dat Bos niet als welstandsdeskundige kan worden aangemerkt reeds omdat hij nooit werkzaam is geweest voor een welstandscommissie. Mede gelet op de gebrekkige inzichtelijkheid van de welstandsadviezen had verweerder de welstandscommissie om een inhoudelijke reactie op het rapport van Bos moeten vragen, alvorens op het bezwaarschrift te beslissen. Nu verweerder dit heeft nagelaten is het bestreden besluit ook in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt.
6.
Nu het bestreden besluit gelet op het voorgaande voor vernietiging in aanmerking komt, behoeft hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd geen bespreking meer.
7.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). De overige door eiser genoemde kosten, te weten de kosten voor het in bezwaar overgelegde rapport, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat hierom niet al in bezwaar is verzocht.

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,-.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB