ECLI:NL:RBAMS:2014:3087

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
30 mei 2014
Zaaknummer
1368965 \ HA EXPL 12-246
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering bij creditcardovereenkomst tussen International Card Services B.V. en gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen International Card Services B.V. (hierna: ICS) en een gedaagde. ICS had de gedaagde opgedragen te bewijzen dat er in 2009 een creditcardovereenkomst tot stand was gekomen door de ingebruikname van een aan hem toegezonden creditcard. De kantonrechter oordeelde dat ICS in dit bewijs is geslaagd. De rechter merkte op dat het opmerkelijk was dat ICS haar eerdere stelling over de activatie van de creditcard had verlaten zonder nadere toelichting, maar dat de huidige onderbouwing met bewijsstukken voldoende was om aan te nemen dat de gedaagde de creditcard had geactiveerd met de pincode van zijn oude creditcard.

De procedure begon met een tussenvonnis op 6 november 2013, waarin ICS werd opgedragen bewijs te leveren. Tijdens de comparitie op 17 juli 2013 had de gedaagde erkend dat hij een oude creditcard in zijn bezit had, die hij in 2009 had gebruikt. De kantonrechter concludeerde dat, gezien de verklaring van de gedaagde en de feiten, het aannemelijk was dat de gedaagde de creditcard had geactiveerd. Dit leidde tot de conclusie dat er een overeenkomst tussen ICS en de gedaagde tot stand was gekomen.

De kantonrechter besloot dat ICS de gelegenheid kreeg om de hoogte van haar vordering nader te onderbouwen met bewijsstukken, aangezien de gedaagde de omvang van de vordering had betwist. De zaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een akte aan de zijde van ICS, waarna de gedaagde bij antwoordakte kon reageren. De verdere beslissing werd aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief was afgerond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 1368965 \ HA EXPL 12-246
Uitspraak: 6 mei 2014

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
International Card Services B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
nader te noemen ICS,
gemachtigde [gemachtigde],
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
nader te noemen [gedaagde],
procederend in persoon.

VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 november 2013 (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte uitlaten bewijsaanbod van ICS, met producties;
  • op de rol van 11 februari 2014 is een akte niet dienen aan de zijde van [gedaagde] verleend.
Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE VERDERE BESLISSING

Beoordeling

1.
In het tussenvonnis is ICS opgedragen te bewijzen dat in 2009 een (nadere) overeenkomst tussen haar en [gedaagde] tot stand is gekomen door ingebruikname door [gedaagde] van de op 7 januari 2009 aan hem toegezonden creditcard.
2.
Bij akte uitlaten bewijsaanbod heeft ICS het volgende gesteld. De pincode die behoorde bij de oude creditcard van [gedaagde] gold ook voor de creditcard die op 7 januari 2009 aan hem is toegezonden. Er is in januari 2009 daarom geen pincode aan [gedaagde] verstrekt. ICS verwijst hierbij naar een, naar de kantonrechter begrijpt, printscreen met informatie uit haar computersysteem. Onder verwijzing naar de computergegevens stelt ICS voorts dat de toegezonden creditcard op 9 januari 2009 om 14.07 uur met de oude pincode is geactiveerd.
3.
[gedaagde] heeft, ondanks mogelijkheid daartoe, deze stellingen van ICS niet weersproken. Gevolg hiervan is dat deze stellingen als vaststaand moeten worden aangenomen. Hierbij merkt de kantonrechter wel op dat het bevreemdt dat ICS zich aanvankelijk in de conclusie van repliek alsook in haar schriftelijke toelichting voorafgaand aan de comparitie op het standpunt heeft gesteld dat in januari 2009 een nieuwe code aan [gedaagde] is gestuurd, waarmee de creditcard vervolgens telefonisch zou zijn geactiveerd. Echter, nu ICS haar huidige stelling dat geen nieuwe code aan [gedaagde] is verstrekt, anders dan haar eerdere stelling als voornoemd, heeft onderbouwd met schriftelijk bewijs, houdt de kantonrechter het ervoor dat ICS kennelijk, eerst toen zij de bewijsopdracht kreeg met betrekking tot haar stelling dat [gedaagde] de creditcard heeft geactiveerd, haar computersystemen heeft geraadpleegd om de gang van zaken te achterhalen. Indien ICS dit reeds voorafgaand aan het tussenvonnis had uitgezocht, zoals van haar verwacht had mogen worden, was de nadere aktewisseling na het tussenvonnis (wellicht) niet nodig geweest. Van ICS had in ieder geval mogen worden verwacht dat zij een en ander in haar akte uitlaten bewijsaanbod zou hebben toegelicht. De kantonrechter voorziet dat dit bij de beslissing over de (hoogte van de) proceskostenveroordeling een rol zal kunnen spelen.
4.
Voorts overweegt de kantonrechter als volgt. Ter comparitie van 17 juli 2013 heeft [gedaagde] erkend dat hij uit hoofde van een in 1999 met ICS gesloten creditcardovereenkomst een oude creditcard in zijn bezit had (gehad) die volgens hem in 2009 was verlopen en dat hij die creditcard in het begin (dus na het aangaan van de creditcardovereenkomst in 1999) heeft gebruikt. Op basis van deze verklaring van [gedaagde] gezien in samenhang met de hiervoor onder 2 vastgestelde feiten is de kantonrechter – met ICS – van oordeel dat het bij gebrek aan feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie leiden, in deze procedure ervoor moet worden gehouden dat het [gedaagde] is geweest die de in januari 2009 toegezonden creditcard met de pincode van de oude, door hem gebruikte creditcard heeft geactiveerd. Dit betekent dat als vaststaand moet worden aangenomen dat in 2009 een (nadere) overeenkomst tussen [gedaagde] en ICS tot stand is gekomen. ICS is derhalve in het haar opgedragen bewijs geslaagd.
5.
Gevolg hiervan is (zie r.o. 16 van het tussenvonnis) dat bij gebrek aan een voldoende specifiek daarop gericht verweer van [gedaagde] er thans vanuit wordt gegaan dat het [gedaagde] is geweest die de bestedingen en opnamen in 2009 met de creditcard heeft gedaan. Omdat [gedaagde] de omvang van de vordering gemotiveerd heeft betwist op de grond dat daarvan geen (gespecificeerde) bewijsstukken zijn overgelegd, zal ICS (in navolging van hetgeen is overwogen in r.o. 16 van het tussenvonnis) in de gelegenheid worden gesteld de hoogte van haar vordering, die uit de tot zover overgelegde stukken niet (voldoende) kan worden verklaard, nader met bewijsstukken te onderbouwen. De zaak zal hiertoe naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van ICS. [gedaagde] zal daarop bij antwoordakte kunnen reageren.
6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rol van
3 juni 2014voor akte aan de zijde van ICS voor het in r.o. 5 omschreven doel, waarna [gedaagde] bij antwoordakte zal kunnen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. L.R. Wisse, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter