In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen International Card Services B.V. (hierna: ICS) en een gedaagde. ICS had de gedaagde opgedragen te bewijzen dat er in 2009 een creditcardovereenkomst tot stand was gekomen door de ingebruikname van een aan hem toegezonden creditcard. De kantonrechter oordeelde dat ICS in dit bewijs is geslaagd. De rechter merkte op dat het opmerkelijk was dat ICS haar eerdere stelling over de activatie van de creditcard had verlaten zonder nadere toelichting, maar dat de huidige onderbouwing met bewijsstukken voldoende was om aan te nemen dat de gedaagde de creditcard had geactiveerd met de pincode van zijn oude creditcard.
De procedure begon met een tussenvonnis op 6 november 2013, waarin ICS werd opgedragen bewijs te leveren. Tijdens de comparitie op 17 juli 2013 had de gedaagde erkend dat hij een oude creditcard in zijn bezit had, die hij in 2009 had gebruikt. De kantonrechter concludeerde dat, gezien de verklaring van de gedaagde en de feiten, het aannemelijk was dat de gedaagde de creditcard had geactiveerd. Dit leidde tot de conclusie dat er een overeenkomst tussen ICS en de gedaagde tot stand was gekomen.
De kantonrechter besloot dat ICS de gelegenheid kreeg om de hoogte van haar vordering nader te onderbouwen met bewijsstukken, aangezien de gedaagde de omvang van de vordering had betwist. De zaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een akte aan de zijde van ICS, waarna de gedaagde bij antwoordakte kon reageren. De verdere beslissing werd aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief was afgerond.