ECLI:NL:RBAMS:2014:3134

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
C/13/564951 / KG ZA 14-605
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming huurwoning na huurovereenkomst ontbinding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2014 tot een uitspraak gekomen in een executiegeschil. De zaak betreft de ontruiming van een huurwoning van eiser [Z] door de woningstichting Rochdale, die hem eerder had veroordeeld tot ontruiming vanwege huurachterstand. Na de ontbinding van de huurovereenkomst op 17 september 2013, werd een moratoriumverzoek van [Z] toegewezen, waardoor de ontruiming werd geschorst. Een maand later trouwde [Z] met [R], die door het huwelijk van rechtswege medehuurder werd. [Z] en [R] vorderden de voorzieningenrechter om de ontruiming te verbieden, maar de voorzieningenrechter wees deze vordering af. De rechter oordeelde dat, hoewel het verdedigbaar is dat [R] medehuurder is geworden, dit niet leidt tot een schorsing van de executie van het ontruimingsvonnis. Aangezien [Z] en [R] niet zijn toegelaten tot de schuldsanering, herleefde het vonnis van 17 september 2013, waardoor het medehuurderschap met terugwerkende kracht verviel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de medische situatie van [R] niet zodanig was dat dit een noodtoestand zou opleveren bij ontruiming. De vorderingen van [Z] en [R] werden afgewezen, en Rochdale werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/564951 / KG ZA 14-605 HJ/LO
Vonnis in kort geding van 16 mei 2014
in de zaak van

1.[Z],

2.
[R],
beiden wonende te Amsterdam,
eisers bij dagvaarding van 15 mei 2014,
gedaagden in reconventie,
advocaat mr. W.A.L. de Boer te Amsterdam,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.M. Veldhuis te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [Z] en [R] en Rochdale worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 16 mei 2014 heeft [Z] en [R] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Rochdale heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. [Z] en [R] hebben de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig: mr. de Boer namens [Z] en [R] en aan de zijde van Rochdale: mevrouw M.A. Spalburg en mevrouw C.S. Knabe, beiden medewerkers incasso, met mr. Veldhuis.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak heeft de voorzieningenrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan en is partijen medegedeeld dat de schriftelijke uitwerking daarvan op 30 mei 2014 zal volgen.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 17 september 2013 van de kantonrechter van deze rechtbank is de huurovereenkomst tussen [Z] en Rochdale met betrekking tot de [[adres]] (hierna: het gehuurde) ontbonden. Tevens is [Z] veroordeeld het gehuurde te ontruimen en om een bedrag van € 557,49 voor elke maand of gedeelte daarvan dat hij na 31 augustus 2013 in het gehuurde verblijft. Het vonnis is op 23 september 2013 betekend.
2.2.
Bij beschikking van 4 oktober 2013 is Rochdale in het kader van een voorlopige voorziening verboden tot ontruiming over te gaan totdat is beslist op het verzoek van [Z] en [R] tot het instellen van een moratorium.
2.3.
Bij vonnis van 18 november 2013 is het moratoriumverzoek toegewezen voor de duur van maximaal 6 maanden, te rekenen vanaf 4 oktober 2013, onder de voorwaarde dat de lopende verplichtingen worden nagekomen.
2.4.
[Z] en [R] zijn niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
2.5.
[Z] en [R] zijn op 11 december 2013 gehuwd.
2.6.
Op 1 april 2014 is door de politie een hennepplantage uit het gehuurde verwijderd.
2.7.
Bij exploot van 8 mei 2014 is namens Rochdale de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 19 mei 2014.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[Z] en [R] vorderen – samengevat – primair Rochdale te verbieden over te gaan tot de aangekondigde ontruiming op 19 mei 2014 gedurende een half jaar na betekening van dit vonnis en subsidiair schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 september 2013, gedurende een half jaar na betekening van dit vonnis.
3.2.
Rochdale voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Rochdale vordert – samengevat – om te verklaren voor recht dat het vonnis van 17 september 2013 gewezen tussen [Z] en Rochdale ten uitvoer kan worden gelegd jegens [R] en een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in het gehuurde bevindt, met veroordeling van [R] in de proceskosten in reconventie en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[Z] en [R] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Vanwege de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
5.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.3.
[Z] en [R] hebben gesteld dat het vonnis van 17 september 2013 niet ten uitvoer kan worden gelegd jegens [R], nu zij niet is veroordeeld tot ontruiming en zij door het huwelijk met [Z] van rechtswege medehuurder is geworden. Verder hebben zij gesteld dat na de ontbinding een verkapte huurovereenkomst is blijven bestaan doordat aan de kernprestaties (het betalen van huur en het verschaffen van woongenot) is voldaan. Daarnaast stellen [Z] en [R] dat sprake is van dusdanig ernstige medische situatie bij [R] dat door executie van het vonnis een noodsituatie zal ontstaan.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Van een verkapte huurovereenkomst is geenszins sprake, nu de reden dat de ontruiming niet kort na de ontbinding van de huurovereenkomst heeft plaatsgevonden is gelegen in het ingestelde moratorium.
5.5.
De instelling van het moratorium (art. 287b Fw) heeft tot gevolg dat art. 305 Fw. van toepassing wordt. Volgens lid 2 van dit artikel (jo art. 287b Fw) wordt de uitvoering van een reeds uitgesproken ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van het moratorium (en de schuldsanering indien deze daarop volgt). Ook wordt de huurovereenkomst voor de duur van het moratorium (en de schuldsanering als deze daarop volgt) verlengd. Verdedigbaar is dat [R] door haar huwelijk tijdens die verlengde huurovereenkomst van rechtswege medehuurder is geworden. Ook als daarvan uit wordt gegaan baat dit haar echter niet, nu in dit geval het moratorium is geëindigd zonder dat de schuldsaneringsregeling van toepassing is geworden. Dit heeft als rechtsgevolg dat de opschorting van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis is geëindigd. Aangenomen moet worden dat daardoor de reeds uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst herleeft. Een redelijke wetstoepassing brengt daarom mee dat de status van medehuurderschap die tijdens een moratorium wordt verworven geen rechtsgevolgen heeft als de ontbinding van de huurovereenkomst herleeft. Het medehuurderschap komt daarmee met terugwerkende kracht te vervallen en kan daarom niet aan de executie van een reeds voor het moratorium verkregen ontruimingsvonnis (in dit geval het vonnis van 17 september 2013) in de weg staan.
5.6.
Wat betreft de medische situatie van [R] overweegt de voorzieningenrechter dat uit de overgelegde stukken blijkt dat zij op 23 januari 2014 een operatie heeft ondergaan waarbij een maagband is geplaatst. De operatie is goed verlopen. Nadien heeft [R] last gekregen van diarree. Deze situatie wordt niet zodanig geacht dat daarmee een noodtoestand zal ontstaan in geval van ontruiming. De vordering van [Z] en [R] zal dan ook worden afgewezen.
5.7.
De vordering in reconventie zal eveneens worden afgewezen. Rochdale heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende belang bij die vordering, nu geen sprake is van medehuur door [R] en de uitgesproken veroordeling jegens [Z] wordt geacht in te houden dat hij het gehuurde ontruimt inclusief de zijnen en het zijne. Bovendien wordt een verklaring voor recht gevorderd; dit is geen voorlopige voorziening die in kort geding kan worden toegewezen.
5.8.
[Z] en [R] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rochdale worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.424,00
5.9.
Rochdale zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten in reconventie aan de zijde van [Z] en [R] worden gelet op de samenhang met de vordering in conventie gesteld op nihil.
5.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.2.
veroordeelt [Z] en [R] in de proceskosten, aan de zijde van Rochdale tot op heden begroot op € 1.424,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [Z] en [R] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- voor salaris advocaat te vermeerderen met € 68,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
6.5.
weigert de gevraagde voorziening,
6.6.
veroordeelt Rochdale in de proceskosten, aan de zijde van [Z] en [R] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.type: LO