In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2014 tot een uitspraak gekomen in een executiegeschil. De zaak betreft de ontruiming van een huurwoning van eiser [Z] door de woningstichting Rochdale, die hem eerder had veroordeeld tot ontruiming vanwege huurachterstand. Na de ontbinding van de huurovereenkomst op 17 september 2013, werd een moratoriumverzoek van [Z] toegewezen, waardoor de ontruiming werd geschorst. Een maand later trouwde [Z] met [R], die door het huwelijk van rechtswege medehuurder werd. [Z] en [R] vorderden de voorzieningenrechter om de ontruiming te verbieden, maar de voorzieningenrechter wees deze vordering af. De rechter oordeelde dat, hoewel het verdedigbaar is dat [R] medehuurder is geworden, dit niet leidt tot een schorsing van de executie van het ontruimingsvonnis. Aangezien [Z] en [R] niet zijn toegelaten tot de schuldsanering, herleefde het vonnis van 17 september 2013, waardoor het medehuurderschap met terugwerkende kracht verviel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de medische situatie van [R] niet zodanig was dat dit een noodtoestand zou opleveren bij ontruiming. De vorderingen van [Z] en [R] werden afgewezen, en Rochdale werd in de proceskosten veroordeeld.