ECLI:NL:RBAMS:2014:3240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
13-845043-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in verband met bestuurlijke boetes voor illegale tewerkstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het helpen van illegale vreemdelingen bij het verkrijgen van verblijf in Nederland. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het faciliteren van illegale tewerkstelling, waarbij de verdachte in de periode van 13 september 2011 tot en met 20 oktober 2011 betrokken zou zijn geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder bestuurlijke boetes van in totaal € 8.000,- had gekregen wegens overtredingen van de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav).

De centrale vraag in deze zaak was of de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, gezien de eerder opgelegde bestuurlijke boetes. De politierechter heeft geoordeeld dat de feiten waarvoor de verdachte strafrechtelijk werd vervolgd, hetzelfde feit betroffen als waarvoor de bestuurlijke boetes waren opgelegd, zoals bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De rechter heeft daarbij gekeken naar de juridische aard van de feiten en de gedragingen van de verdachte.

De politierechter concludeerde dat de rechtsgoederen die in deze strafzaak en met de bestuurlijke boetes worden beschermd, nagenoeg dezelfde zijn. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een dubbele vervolging, wat in strijd is met het ne bis in idem-beginsel. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging tegen de verdachte. Het vonnis is uitgesproken door de voorzitter en de griffier op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845043-11
Datum uitspraak: 7 februari 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, politierechter, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (India),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2014.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Boerlage en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegde dat hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 september 2011 tot en met 20 oktober 2011, in de gemeente Amsterdam en/of de gemeente Lelystad, althans in Nederland, (telkens) alleen, (althans) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (een) ander(en), te weten [persoon 1] en/of [persoon 2], uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of die voornoemde ander(en) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft/hebben verschaft, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) ervoor gezorgd dat die perso(o)n(en) werk en/of inkomsten had(den), althans ervoor gezorgd dat die perso(o)n(en) arbeid heeft/hebben verricht, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, tot welk(e) feit(en) hij en/of zijn mededader(s) een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt;
subsidiair:
op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 13 september 2011 tot en met 20 oktober 2011, in de gemeente Amsterdam en/of de gemeente Lelystad, althans in Nederland, (telkens) alleen, (althans) tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen,
(een) ander(en), te weten [persoon 1] en/of [persoon 2], welke perso(o)n(en) zich wederrechtelijke toegang tot of verblijf in Nederland heeft/hebben verschaft, (telkens) krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemd(e) perso(o)n(en) toen en daar arbeid doen verrichten en/of tewerkgesteld, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was, tot welk(e) feit(en) hij en/of zijn mededader(s) een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2.
De bevoegdheid van de rechtbank
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit.
3.3.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Wegens overtreding van de Wet Arbeid Vreemdelingen (verder: Wav) heeft verdachte twee bestuurlijke boetes, van tezamen € 8.000,-, opgelegd gekregen. In het kader van de ontvankelijkheid van de officier van justitie is de vraag aan de orde of aan verdachte hetzelfde feit wordt ten laste gelegd als waarvoor voornoemde boetes zijn opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de bestuurlijke boetes de vervolging tegen verdachte niet in de weg staat, omdat geen sprake is van hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 Sr.
De politierechter oordeelt anders en overweegt als volgt.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moeten bij toetsing van de vraag of van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr sprake is, als relevante factoren worden betrokken de juridische aard van de feiten -in het bijzonder de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de delictsomschrijvingen strekken en de strafmaxima die op de feiten zijn gesteld- en de gedraging van de verdachte. Verdachte wordt -conform het bepaalde in artikel 197a, tweede lid, Sr primair en artikel 197b Sr subsidiair- verweten dat hij illegale vreemdelingen behulpzaam is geweest bij hun verblijf in Nederland door hen meermalen arbeid te hebben laten verrichten en hen daarvoor te hebben betaald. De essentie van dit verwijt ligt naar het oordeel van de politierechter in hetzelfde vlak als de Wav, die ook de tewerkstelling van illegale vreemdelingen beoogt te bestrijden.
Gelet op het voornoemde moet worden vastgesteld dat de rechtsgoederen die in deze strafzaak en met oplegging van de bestuurlijke boetes worden beschermd, (nagenoeg) dezelfde zijn. Omdat dit ook voor de verdachte verweten gedragingen geldt, is de politierechter van oordeel dat het in deze strafzaak om hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr gaat als in de bestuurlijke boetes. Dit brengt mee dat sprake is van een dubbele vervolging tegen verdachte, die in strijd is met het “ne bis in idem”- beginsel en leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.

4.Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De officier van justitie is niet ontvankelijk in de vervolging tegen verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
en mr. P.H. Boersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2014.