In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Hendrikse, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door H. van Golberdinge. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). De aanvraag werd afgewezen omdat het college van oordeel was dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar was. Dit oordeel was gebaseerd op een advies van Friedeberg Consultancy BV, dat concludeerde dat de activiteiten van eiser niet haalbaar waren vanwege het ontbreken van de benodigde vergunningen.
Eiser had eerder een Bbz-uitkering aangevraagd, maar deze was ook afgewezen. Na een aantal herhaalde aanvragen en afwijzingen, heeft eiser uiteindelijk beroep ingesteld tegen het besluit van 12 december 2013, waarin het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 13 mei 2014 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelde dat de besluitvorming onzorgvuldig was, omdat niet voldoende was gekeken naar nieuwe informatie die hij had overgelegd, waaronder een e-mail van de marktmeester en een standplaatsvergunning.
De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser op het moment van het primaire besluit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe informatie in overweging moest worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de noodzaak om alle relevante informatie te betrekken bij de beoordeling van de levensvatbaarheid van een onderneming.