ECLI:NL:RBAMS:2014:3453

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
AMS-14_521
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Bbz en toetsing levensvatbaarheid bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Hendrikse, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door H. van Golberdinge. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). De aanvraag werd afgewezen omdat het college van oordeel was dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar was. Dit oordeel was gebaseerd op een advies van Friedeberg Consultancy BV, dat concludeerde dat de activiteiten van eiser niet haalbaar waren vanwege het ontbreken van de benodigde vergunningen.

Eiser had eerder een Bbz-uitkering aangevraagd, maar deze was ook afgewezen. Na een aantal herhaalde aanvragen en afwijzingen, heeft eiser uiteindelijk beroep ingesteld tegen het besluit van 12 december 2013, waarin het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 13 mei 2014 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelde dat de besluitvorming onzorgvuldig was, omdat niet voldoende was gekeken naar nieuwe informatie die hij had overgelegd, waaronder een e-mail van de marktmeester en een standplaatsvergunning.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser op het moment van het primaire besluit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe informatie in overweging moest worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de noodzaak om alle relevante informatie te betrekken bij de beoordeling van de levensvatbaarheid van een onderneming.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2014 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde mr. H.J.J. Hendrikse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde H. van Golberdinge).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en voor het bedrijfskapitaal afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door H. van Golberdinge.

Overwegingen

1.1. Eiser heeft op 30 augustus 2012 een Bbz-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder onderzoek verricht naar de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser en Friedeberg Consultancy BV (Friedeberg) om een advies gevraagd. Bij besluit van 27 december 2012 heeft verweerder in navolging van het advies van Friedeberg van 27 november 2012 de Bbz-aanvraag afgewezen omdat geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf.
1.2. Op 28 december 2012 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend. Eiser heeft een aanvullend ondernemingsplan opgesteld, gedateerd 1 januari 2013. Hierin beschrijft hij hoe hij zich als ondernemer in Amsterdam wil vestigen. Eiser wil in het weekend op de Bazaar in Beverwijk een kraam huren om witgoed te gaan verkopen. Daarnaast wil hij op woensdag, donderdag en vrijdag op het parkeerterrein bij Maxis Megastores in Muiden een frituurkraam exploiteren. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 25 maart 2013, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 24 juni 2013.
1.3. Eiser heeft op 6 mei 2013 onderhavige Bbz-uitkering aangevraagd. Eiser heeft in mei 2013 een aangepast ondernemingsplan ingediend uitgaande van twee activiteiten als zelfstandige, te weten de verkoop van witgoed op de Bazaar in Beverwijk en de verkoop van traditionele snacks vanuit een frituurkraam op de markt op het terrein bij Maxis Megastores te Muiden en op het G.A. Heinzeplein te Muiderberg.
1.4. Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder onderzoek verricht naar de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser en Friedeberg om een advies gevraagd. Friedeberg heeft op 5 augustus 2013 advies uitgebracht. De conclusie van het advies is dat de nieuwe activiteiten waarmee eiser zijn onderneming wil gaan uitbreiden niet haalbaar zijn omdat hij geen standplaatsvergunning zal krijgen voor de markten in Muiden en Muiderberg. Daarom is geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf.
1.5. Eiser heeft op het advies gereageerd bij brief van 8 augustus 2013 en bij zijn reactie een e‑mail van de marktmeester van de markt op het Maxis-terrein van 7 augustus 2013 meegestuurd, waaruit blijkt dat op die markt plaats is voor een verkoopwagen waaruit loempia’s worden verkocht. Ook heeft eiser een brief van de gemeente Muiden van 20 februari 2013 overgelegd over de financiële gevolgen van een marktvergunning op het G.A. Heinzeplein. Friedeberg heeft in reactie hierop bij brief van 23 augustus 2013 de conclusie dat geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf gehandhaafd. Friedeberg gaat in zijn reactie in op de brief van de gemeente Muiden van 20 februari 2013 en op de stelling van eiser dat hij over een website beschikt.
1.6. Verweerder heeft op 12 september 2013 een Bbz-rapportage opgesteld. De conclusie van de Bbz-rapportage is dat het rapport van Friedeberg met de tegenreactie de conclusie kan dragen dat het bedrijf naar verwachting niet levensvatbaar is.
1.7. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser conform het advies van Friedeberg afgewezen.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Uit het advies van Friedeberg van 5 augustus 2013 blijkt dat de verkoop van snacks op de markt op het Maxis-terrein in Muiden en op het G.A. Heinzeplein in Muiderberg is onderzocht. Verzoeken om een plaats voor een snackkar zullen in Muiden (volgens door Friedeberg ingewonnen informatie) tot en met het jaar 2014 worden afgewezen. De gemeente Muiden heeft ook verklaard dat er al vanaf 2008 een snackkar op de markt op het G.A. Heinzeplein in Muiderberg staat. Een snackkar naast de al bestaande wordt niet op prijs gesteld. De conclusie van Friedeberg is dat eiser alleen activiteiten als zelfstandige kan uitoefenen door de verkoop van witgoed op de Bazaar in Beverwijk. Met die (beperkte) activiteiten alleen behaalt eiser naar verwachting te weinig omzet om de bedrijfslasten te voldoen, in zijn levensonderhoud te voorzien en (her-)investeringen te bekostigen. Ten aanzien van de e-mail van de marktmeester van het Maxis-terrein van 7 augustus 2013 wordt overwogen dat de verkoop van loempia’s niet in het ondernemingsplan is beschreven. Tot slot wordt overwogen dat eiser in de bezwaarfase een voorwaardelijke standplaatsvergunning van 19 augustus 2013 van de gemeente Muiden heeft overgelegd, waarin toestemming wordt verleend om gedurende twee dagen per week snacks uit de Israëlische keuken en niet-alcoholhoudende dranken te verkopen op de markt op het G.A. Heinzeplein in Muiderberg. Dit doet volgens verweerder niet af aan het rapport van Friedeberg, nu de vergunning op het moment van totstandkoming van dat rapport nog niet bestond. Dat een vergunning is verleend voor de verkoop van Israëlische snacks en niet-alcoholhoudende dranken brengt geen verandering in de conclusie dat het bedrijf niet levensvatbaar is.
3.
Ter zitting is gebleken dat verweerder bij besluit van 28 maart 2014 een nieuwe aanvraag voor bijstand op grond van het Bbz wel toegewezen heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser evenwel belang bij een beoordeling van het bestreden besluit, reeds omdat de gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij in geval van gegrondverklaring van dit beroep mogelijk een schadezaak zal voorbereiden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 oktober 2010 met nummer ECLI:NL:CRVB:2010:BO2818.
4.1.
Eiser stelt dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, omdat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt op welke wijze de e-mail van de marktmeester van de markt op het Maxis-terrein van 7 augustus 2013 en de standplaatsvergunning voor het G.A. Heinzeplein van 19 augustus 2013 in het onderzoek zijn betrokken.
4.2.
Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat wel naar de e-mail en de standplaatsvergunning is gekeken, maar dat is geconcludeerd dat het een ander idee betrof dan het ondernemingsplan waarop de aanvraag ziet. Eiser heeft steeds wisselende ideeën. Het idee van de verkoop van Israëlische snacks vergt een nieuwe economische beoordeling. Daarvoor was geen ruimte omdat de aanvraag met betrekking tot de verkoop van traditionele snacks voorlag. Ook de verkoop van loempia’s is niet in het ondernemingsplan beschreven. Daarom houdt verweerder vast aan de conclusie van Friedeberg dat het bedrijf niet levensvatbaar is.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 2, tweede lid, van het Bbz, kunnen algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal worden verleend aan de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf begint dat levensvatbaar is.
4.4.
Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf is volgens vaste rechtspraak van de CRvB bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het primaire besluit op de aanvraag. Dat betekent dat verweerder de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser op 12 september 2013 diende te beoordelen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak met nummer ECLI:NL:CRVB:2010:BO2818.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat uit de Bbz Rapportage van 12 september 2013 blijkt dat eiser op 8 augustus 2013 de e-mail van de marktmeester van de markt op het Maxis-terrein aan Friedeberg heeft overgelegd. In het nader advies van 23 augustus 2013 is Friedeberg niet op deze e-mail ingegaan. Voorts blijkt uit de Bbz Rapportage dat de adviseur van Friedeberg op 5 september 2013 contact heeft opgenomen verweerder naar aanleiding van een e-mail van eiser aan Friedeberg van 1 september 2013, waar de standplaatsvergunning voor de verkoop van snacks uit de Israëlische keuken van 19 augustus 2013 bijgevoegd was. Omdat eiser deze vergunning buiten de reactietermijn heeft ingestuurd, is Friedeberg hier niet op ingegaan. Verweerder heeft in de overgelegde e-mail en de standplaatsvergunning geen aanleiding gezien om nader onderzoek te (laten) doen naar de gevolgen daarvan voor de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank had dat wel op de weg van verweerder gelegen. Immers is bepalend de situatie ten tijde van het nemen van het primaire besluit en heeft eiser deze stukken overgelegd voordat het primaire besluit was genomen. Dat betekent dat verweerder niet zonder meer onder verwijzing naar de oorspronkelijke aanvraag kon vasthouden aan het rapport van Friedeberg.
4.6.
Voor zover verweerder stelt dat de verkoop van loempia’s en Israëlische snacks buiten de reikwijdte van de aanvraag valt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder daar onvoldoende onderzoek naar heeft verricht. Verweerder heeft wel gesteld dat de verkoop van loempia’s en Israëlische snacks een nieuwe analyse van de markt vergt, maar heeft dat niet onderbouwd. Dat sprake is van een ander marktsegment is door eiser betwist. Nu de overgelegde stukken bij verweerder bekend waren voor het primaire besluit, had verweerder moeten (laten) onderzoeken wat dat betekende voor de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser.
5.1.
Gelet op hetgeen hierboven overwogen is zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder de mogelijke gevolgen van de e-mail van de marktmeester en de aan eiser verleende standplaatsvergunning voor de levensvatbaarheid van zijn bedrijf op 12 september 2013 moet beoordelen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding verweerder op te dragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter,
in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2014
de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB