ECLI:NL:RBAMS:2014:3652

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
2338919 / HA ZA 131007
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen bouwbedrijf en particulier over de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X BV] en een particulier, [gedaagde], over de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [gedaagde]. De procedure begon met een dagvaarding op 30 augustus 2013, gevolgd door een comparitie van partijen op 4 april 2014. De kantonrechter heeft vastgesteld wie de contractspartijen zijn en heeft de vordering in conventie tot betaling van in opdracht verricht meerwerk toegewezen. De in reconventie gevorderde betaling van herstelkosten is afgewezen, omdat het bouwbedrijf niet in gebreke was gesteld.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] is eigenaar van de woning aan [adres gedaagde] en heeft in de periode van september 2011 tot mei 2012 verbouwingswerkzaamheden laten uitvoeren door [X BV]. De werkzaamheden omvatten onder andere sloopwerkzaamheden, heiwerk, fundering, metselwerk en dakwerk. De overeenkomst werd op 1 december 2011 gesloten, en [gedaagde] heeft de werkzaamheden per bank betaald. In de maanden daarna zijn er meerwerkfacturen verzonden, waarvan enkele niet zijn voldaan.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [X BV] en [gedaagde] en dat [gedaagde] de openstaande facturen moet betalen. De vordering van [X BV] tot betaling van € 11.585,50 is toegewezen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De reconventionele vordering van [gedaagde] tot betaling van herstelkosten is afgewezen, omdat er geen ingebrekestelling heeft plaatsgevonden. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 2338919 / HA ZA 131007
Uitspraak: 3 juni 2014
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X BV],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde mr. N. Limberger,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde mr. L. Brouwers.
Partijen zullen hierna [X BV] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 augustus 2013 met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens van eis in voorwaardelijke reconventie met producties,
  • het tussenvonnis van 20 november 2013, waarin een comparitie van partijen is
bepaald, met de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 april 2014;
  • de brief van de rechtbank van 6 mei 2014 aan de gemachtigde van [gedaagde] waarin staat
vermeld dat de producties 10 t/m 13 (bedoeld is: voor zover die per post zijn nagezonden) na de comparitie zijn ontvangen en daarom niet aan het procesdossier worden toegevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en reconventie

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van de woning aan [adres gedaagde] (hierna: de woning). Zij woont daar samen met haar partner[partner gedaagde].
2.2.
[X BV] exploiteert een bouwbedrijf.[X Sr] (hierna: [X] senior) is bedrijfsvoerder en aandeelhouder. Zijn echtgenote[...] is bestuurder.
2.3.
In de periode september 2011 tot en met mei 2012 is de woning volledig verbouwd.
2.4.
[partner gedaagde] heeft medio september 2011 een derde opdracht gegeven om sloopwerkzaamheden te verrichten in en om de woning. Toen bleek dat deze derde niet in staat was de sloopwerkzaamheden af te maken, is [partner gedaagde] met de heer [X Jr] (hierna:[X] junior), jongste zoon van [X] senior, overeengekomen dat hij de sloopwerkzaamheden af zou maken. Dat is gebeurd. [partner gedaagde] heeft [X] junior voor deze werkzaamheden betaald.
2.5.
Voor de daarop volgende aanpassing van de achtergevel van de woning wilde [partner gedaagde] meer zekerheid en kunnen terugvallen op een bouwverzekering. Aangezien[X] junior op dat moment niet verzekerd was, is [X BV] in beeld gekomen.
2.6.
In een aan [gedaagde] gerichte prijsopgave met betrekking tot de aanpassing van de achtergevel van de woning staan de volgende werkzaamheden vermeld:
 Heiwerk
 Fundering met geïsoleerde vloer
 Metselwerk incl. stenen
 Staalwerk tbv constructie volgens opgave van constructeur
 Dakwerk:
 Geïsoleerde dakplaat, houten balken en dubbele dakbedekking, aluminium trim en 1x HWA
 Stelpost betonzagen voor verwijderen van balkon
 Huur telekraan
 Arbeid inl. gebruik gereedschap en een bedrijfsverzekering
Linksboven op de eerste bladzijde staan de naam en adresgegevens van [X BV] Op de tweede bladzijde staat “
hopende u hiermee een passende offerte te hebben gedaan. (…)[X Sr]”.
Het totaal van de prijsopgave bedraagt € 19.611,20 inclusief BTW, waarvan 40%
(€ 7.844,48) te betalen bij de opdracht, 20% (€ 3.922,24) bij de start van de werkzaamheden en het restant (€ 7.844,48) bij oplevering.
2.7.
Op 1 december 2011 is met ondertekening van deze prijsopgave door twee personen een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst).
2.8.
[X BV] heeft de in de prijsopgave genoemde werkzaamheden uitgevoerd. De werkzaamheden zijn in ieder geval verricht door [X] junior, al dan niet samen met andere(n). [gedaagde] heeft de werkzaamheden per bank betaald door geld van haar rekening over te maken naar een rekening van [X BV] De betaling van de derde en laatste termijn dateert van 27 januari 2012.
2.9.
In de maanden februari tot en met mei 2012 is meerwerk aan de woning verricht. De werkzaamheden zijn in ieder geval verricht door [X] junior, al dan niet samen met andere(n).
2.10.
[X BV] heeft [gedaagde] de volgende meerwerkfacturen toegezonden:
Nummer
Datum
Omschrijving
Bedrag incl. BTW
2012-003
26-02-12
Geleverde materialen (o.a. anhydriet dekvloer, gipsplaat, stukadoormateriaal)
€ 7.518,07
2012-005
10-03-12
Geleverde materialen (o.a. cement en egaline voor dekvloer in inloopkast, vurenhouten delen, deurkozijnen, waterleiding en toebehoren).
€ 1.456,83
2012-006
23-03-12
3 hardhouten kozijnen met hardhouten deuren met hang en sluitwerk
€ 5.402,60
2012-007
26-03-12
Materialen week 11 en 12 (o.a. schilderbenodigdheden en sanitair-benodigdheden)
€ 2.132,62
2012-010
26-09-12
7 opdekdeuren
€ 1.256,76
2012-017
13-10-12
Materialen na week 12 (o.a. schilderbenodigdheden, wandrail, plankendragers en MDF voor diverse kastjes en schuifwanden, deuren, hang- en sluitwerk)
€ 3.992,64
2012-030
26-10-12
Stukadoorswerkzaamheden
€ 6.609,10
Voor alle facturen geldt een betalingstermijn van tien dagen.
2.11.
De eerste vier van de hiervoor genoemde facturen heeft [gedaagde] in de maanden februari, maart en april 2012 voldaan door overmaking van genoemde bedragen van haar eigen bankrekening op een bankrekening van [X BV] De factuur met nummer 2012-003 heeft [gedaagde] gedeeltelijk voldaan in verband met een verschil tussen de offerte en het gefactureerde bedrag. Hierover heeft [gedaagde] op 29 februari 2012 gecorrespondeerd met “Jan” op het e-mailadres [X BV]@gmail.com.
2.12.
Op 6 april 2012 zijn [gedaagde] en [partner gedaagde] vanuit het hotel waar zij (in verband met de werkzaamheden aan hun woning) tijdelijk verbleven terug gegaan naar de woning. Na
6 juni 2012 zijn er geen werkzaamheden meer verricht.
2.13.
De laatste drie facturen (2012-010, 2012-017 en 2012-030) zijn niet voldaan.
2.14.
Op 5 april 2013 heeft [X BV] [gedaagde] een aanmaning gestuurd voor de drie onbetaald gebleven facturen, met het verzoek om alsnog voor betaling van het daarmee gemoeide totaalbedrag, door [X BV] becijferd op € 11.585,50, zorg te dragen.[X BV] heeft in deze brief aangezegd dat als het openstaande bedrag niet binnen veertien dagen na dagtekening van de aanmaning is ontvangen, de vordering ter incasso uit handen wordt gegeven en dat in dat geval de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van
€ 890,86 voor rekening van [gedaagde] komen.
2.15.
Op 2 mei 2013 heeft de incassogemachtigde van [X BV] [gedaagde] gesommeerd om € 12.929,04 (de hoofdsom van € 11.858,50 + € 176,95 aan rente tot 2/5/13 + € 893,59 aan incassokosten) aan haar over te maken.
2.16.
Bij brief van 3 mei 2013 heeft [gedaagde] als volgt op de sommatie gereageerd:
“(…) D.m.v. deze brief laat ik u weten dat ik het hier niet mee eens ben en teken ik bezwaar aan omdat ik de vordering in zijn geheel betwist en daarbij wijs ik u op het feit dat ik geen overeenkomst met uw klant ([X BV]) heb. (…)”
2.17.
Op 17 juli 2013 heeft de gemachtigde van [X BV] nogmaals gesommeerd om tot betaling van het openstaand bedrag over te gaan.
2.18.
Bij brief van 6 augustus 2013 heeft de gemachtigde van [gedaagde] deze laatste sommatie als volgt beantwoord:
“(…) De heer [partner gedaagde], partner van cliënte, heeft medio 2011 de heer W. Groen opdracht gegeven sloopwerkzaamheden te verrichten in hun woning aan [adres gedaagde]. Helaas was de heer W. Groen niet in staat zijn werkzaamheden af te maken en heeft de heer[X] jr. (zoon van uw cliënt) de werkzaamheden afgemaakt. Omdat de heer[X] Jr. de werkzaamheden keurig uitvoerde en de heer [partner gedaagde] tevreden was, heeft [X] Jr., de heer[partner gedaagde] benaderd voor het uitvoeren van andere werkzaamheden ten behoeve van de woning [adres gedaagde].
Tussen de heer [X] Jr. en de heer[partner gedaagde] is vervolgens afgesproken dat per week zou worden bekeken welke opdrachten zouden worden verricht. Voor de werkzaamheden, welke overigens niet allemaal naar behoren zijn verricht, is betaald. Enkele betalingen zijn daarbij via het bedrijf van de vader van de heer [X] Jr. (uw cliënt) verlopen.
Door cliënte wordt nadrukkelijk betwist dat zij dan wel de heer [partner gedaagde] een overeenkomst met uw cliënte zou hebben gesloten. (…)
Overigens zijn de door u opgesomde werkzaamheden wel verricht, maar zijn deze ook betaald aan de heer [X] Jr. (…)”
2.19.
Bij brief van 19 september 2013 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan
[X] junior geschreven, voor zover hier van belang:
“(…)
Naar aanleiding van de verbouwwerkzaamheden aan [adres gedaagde], die u voor cliënten heeft verricht, beginnende in de maand oktober 2011. (…) Ten aanzien van het door u verrichte werk hebben cliënten helaas – een groot aantal – gebreken geconstateerd. Ter specificatie van deze gebreken stuur ik u in de bijlage een lijst mee van de klachten, daar deze te uitgebreid is om in de brief te verwerken.
Het is uiteraard het beste als u zelf de gebreken komt bekijken en dan direct met cliënten bespreekt op welke manier en wanneer dit hersteld gaat worden. (…)
Namens cliënten verzoek ik u gezien bovenstaande ervoor zorg te dragen dat een afspraak tot herstel, danwel het bekijken van de gebreken binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief heeft plaatsgevonden. Tevens heb ik ingeval van uitblijven hiervan opdracht u in rechte te betrekken, waarvan de kosten eveneens voor uw rekening komen.
Omdat er thans geen persoonlijk adres van u bij cliënten bekend is, noch een telefoonnummer waarop u te bereiken bent, stuur ik deze brief naar het bedrijf van uw vader. (…)”
2.20.
[gedaagde] en [partner gedaagde] enerzijds en [X BV] anderzijds hebben ieder een deskundige ingeschakeld om het werk op te nemen. De deskundigen hebben ieder een rapport uitgebracht.
3. De vordering in conventie
3.1.
[X BV] vordert, kort gezegd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [X BV] van € 11.585,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke factuurdata tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [X BV] van € 1.784,45 aan buitengerechtelijke kosten;
met verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vordering legt [X BV] ten grondslag, samengevat weergegeven, dat zij in opdracht van [gedaagde] meerwerk aan de woning heeft verricht dat gedeeltelijk onbetaald is gebleven, hoewel [X BV] [gedaagde] meermaals schriftelijk heeft aangemaand tot betaling van de openstaande facturen over te gaan. [X BV] maakt tevens aanspraak op de rente over de openstaande facturen en op buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
De stellingen van partijen zullen, voor zover van belang, nader aan de orde komen bij de beoordeling van het geschil in conventie.

4.De vordering in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
Voor het geval komt vast te staan dat de overeenkomst ten aanzien van de werkzaamheden aan de achtergevel tussen [gedaagde] en [X BV] tot stand is gekomen, vordert [gedaagde], kort weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[X BV] te veroordelen tot betaling van de herstelkosten nader op te maken bij Staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
4.2.
[X BV] voert verweer.
4.3.
De stellingen van partijen zullen, voor zover van belang, nader aan de orde komen bij de beoordeling van het geschil in reconventie.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
In geschil is wie partij zijn bij de overeenkomst en bij de meerwerkovereenkomsten die daarop zijn gevolgd. Volgens [X BV] zijn dat [gedaagde] en zijzelf. Volgens [gedaagde] zijn dat [partner gedaagde] en [X] junior.
5.2.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding daarvan. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een aanbod en of dit aanbod is aanvaard, is mede van belang hetgeen partijen daarover over en weer hebben verklaard, hoe zij zich hebben gedragen en hetgeen zij, over en weer rekening houdend met hun wederzijdse belangen, redelijkerwijze uit die verklaringen en gedragingen mochten begrijpen en verwachten.
5.3.
Ten aanzien van de positie van [X] junior geldt dat [gedaagde] bij antwoord heeft aangevoerd dat [X] junior zich tegenover [partner gedaagde] altijd heeft voorgedaan als zelfstandig ondernemer, die zich - omdat zijn bedrijf failliet was gegaan en bezig was met het opstarten van een ander bedrijf - niet kon verzekeren voor de (risicovolle) werkzaamheden aan de achtergevel van de woning. Volgens [gedaagde] heeft [X] junior [X BV] (wel verzekerd) naar voren geschoven als onderaannemer. De overeenkomst is echter getekend door [partner gedaagde] en [X] junior, via wie ook altijd alle contacten liepen. [partner gedaagde] verkeerde daarom in de veronderstelling en mocht dat ook doen, dat hij (net als met betrekking tot de eerder verrichte sloopwerkzaamheden) met [X] junior contracteerde.
5.4.
De kantonrechter passeert dit verweer. Ook als juist is dat [X] junior de overeenkomst heeft getekend (iets dat [X BV] heeft bestreden door te stellen dat [X] senior dat heeft gedaan) dan geldt dat [X] junior daarmee geen contractspartij is geworden, maar dat namens [X BV] heeft gedaan. Het volgende is daartoe redengevend.
5.5.
In een door [X BV] overgelegde brief van 27 augustus 2013 van haar bestuurder staat dat [X] junior sinds 1 maart 2011 in dienst is bij [X BV] op basis van een nul-uren contract. Ter zitting heeft [gedaagde] het bestaan van een dergelijke arbeidsovereenkomst niet bestreden. Daarmee staat vast dat [X] junior in de relevante periode werknemer van [X BV] was.
5.6.
[X BV] heeft, reeds bij dagvaarding, gesteld dat [gedaagde] hiermee bekend was. [gedaagde] heeft dat niet bestreden. [gedaagde] wist dus dat [X] junior werknemer van [X BV] was.
5.7.
In de getekende overeenkomst staan linksboven op de eerste bladzijde de naam en adresgegevens van [X BV] Op de tweede bladzijde staat “
hopende u hiermee een passende offerte te hebben gedaan. (…) [X Sr]”. Hieruit is redelijkerwijs kenbaar dat de prijsopgave en daarmee het aanbod afkomstig zijn van [X BV] Omdat de wederpartij verzekerd moest zijn en [X] junior zich niet kon verzekeren, ligt dat ook voor de hand.
5.8.
Het is vervolgens ook [X BV] die de aldus overeengekomen werkzaamheden heeft gefactureerd. De factuur voor de derde (laatste termijn) van de aanneemsom is op briefpapier van [X BV] gesteld. Deze werkzaamheden zijn betaald aan [X BV]
5.9.
Tot slot blijkt uit de onder 2.19 weergegeven brief dat [gedaagde] en [partner gedaagde] niet beschikten over de contactgegevens van [X] junior en wel over die van [X BV], hetgeen niet logisch is indien rechtstreeks met [X] junior zou zijn gecontracteerd.
5.10.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden acht de kantonrechter bewezen dat [X] junior de wil had om namens [X BV] de overeenkomst te sluiten en dat de wederpartij dit redelijkerwijs ook heeft kunnen begrijpen. Uit het feit dat de overeengekomen werkzaamheden rechtstreeks aan [X BV] zijn betaald, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat de wederpartij dit ook daadwerkelijk begrepen heeft en dat van onderaanneming geen sprake is geweest. Dat en waarom [partner gedaagde], volgens [gedaagde] contractspartij, desondanks in de veronderstelling verkeerde dat hij een overeenkomst sloot met [X] junior, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien. Onvoldoende daarvoor is in ieder geval dat [X] junior eerder in opdracht van [partner gedaagde] sloopwerkzaamheden aan de woning had verricht.
5.11.
Dat niet [gedaagde] maar [partner gedaagde] contractspartij zou zijn, zoals [gedaagde] aanvoert, wordt verworpen. Daartoe acht de kantonrechter van belang dat werkzaamheden zijn verricht aan een woning die eigendom is van [gedaagde] en niet (mede) van [partner gedaagde] en op basis van een aan [gedaagde] gerichte prijsopgave. Als juist is dat [partner gedaagde] die vervolgens heeft ondertekend, geldt dat [X BV] er vanuit mocht gaan dat [partner gedaagde] dat namens [gedaagde] heeft gedaan, temeer daar [gedaagde] vervolgens de door [X BV] verzonden facturen - alle op naam van [gedaagde] gesteld - zonder protest betaalde vanaf haar eigen bankrekening. Relevant acht de kantonrechter in dat verband ook nog dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat [partner gedaagde] al haar zaken regelt. [X BV] mocht er kortom gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] (en niet [partner gedaagde]) de wil had om met haar een overeenkomst te sluiten.
5.12.
Op grond van het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat tussen [X BV] en [gedaagde] op 1 december 2011 een overeenkomst tot stand is gekomen.
5.13.
Voor het nadien overeengekomen meerwerk geldt op grond van het voorafgaande eveneens dat [X BV] en [gedaagde] de contractspartijen zijn. Aanvullend argument is in dat kader nog dat [gedaagde] per email overleg met [X BV] heeft gevoerd over één van de meerwerkfacturen. Dit wijst erop dat [gedaagde] (en niet: [partner gedaagde]) en [X BV] (en niet: [X] junior) met elkaar meerwerk zijn overeengekomen. De meerwerkfacturen - afkomstig van [X BV] en gericht aan [gedaagde] - zijn in eerste instantie steeds door [gedaagde] per bank betaald, totdat de betaling stokte. Ook deze betalingen zijn niet te rijmen met het verweer van [gedaagde] dat zij geen opdracht voor deze (meerwerk)werkzaamheden heeft gegeven.
5.14.
Omdat niet (meer) in geschil is dat [X BV] het door [gedaagde] opgedragen meerwerk heeft verricht, dient [gedaagde] haar daarvoor in beginsel alsnog te betalen.
5.15.
[gedaagde] voert als verweer dat de gemaakte uren en materialen wekelijks door [X] junior werden bijgehouden en dat het totaalbedrag van die werkbonnen wekelijks contant door [partner gedaagde] aan [X] junior is voldaan, waarna [X] junior de werkbonnen voor akkoord heeft ondertekend. Als producties 1 en 10 heeft [gedaagde] werkbonnen in het geding gebracht. De bonnen die (per fax) als productie 10 zijn overgelegd, zijn voor een groot deel niet leesbaar en worden daarom buiten beschouwing gelaten. De bonnen die wel leesbaar zijn, leveren tegenover de gemotiveerde betwisting van [X BV] onvoldoende onderbouwing op voor de stelling van [gedaagde] dat het bedrag van € 11.585,50 waarop [X BV] aanspraak maakt reeds aan[X] junior is betaald. De op de bonnen vermelde kostenposten lijken namelijk niet te corresponderen met het meerwerk waarop de facturen met nummers 2012-010, 2012-017 en 2012-030 betrekking hebben. Een toelichting hierop van de zijde van [gedaagde] ontbreekt, zodat haar verweer als onvoldoende gemotiveerd wordt verworpen. Dat [gedaagde] de facturen al heeft betaald, is niet vast komen te staan.
5.16.
De slotsom is dan ook dat [gedaagde] de betreffende meerwerkfacturen alsnog aan [X BV] dient te betalen.
5.17.
De gevorderde rente over de facturen is toewijsbaar vanaf elf dagen na de respectievelijke vervaldata van de facturen, nu de facturen een betalingstermijn van tien dagen kennen.
5.18.
[X BV] vordert tevens een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, waaronder een bedrag van € 890,86, welke kosten zij stelt te hebben gemaakt voor het inschakelen van een raadsman om in rechte nakoming te vorderen. Voor de kosten van een raadsman wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Gesteld noch gebleken is dat het gaat om andere kosten dan die ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak. Voor dergelijke kosten plegen de in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding in te sluiten. Op dit punt is deze vordering dan ook niet toewijsbaar.
5.19.
[X BV] vordert verder een bedrag van € 893,59 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na
1 juli 2012 is ingetreden. De door [X BV] op 5 april 2013 verzonden aanmaning voldoet niet aan de in artikel 6:96 lid 6 Burgerlijk Wetboek (BW) gestelde eisen, nu in de aanmaning – ten gevolge van de onjuiste berekening van de hoofdsom – een lager bedrag aan incassokosten is genoemd dan thans wordt gevorderd. De gevorderde kosten zijn daarom hooguit toewijsbaar tot het in de aanmaning vermelde bedrag van € 890,86. Dit bedrag is – anders dan [gedaagde] stelt – niet bovenmatig. Nu Das Incasso na deze aanmaning nog een buitengerechtelijke incassohandeling namens [X BV] heeft verricht (zie 2.15), zal het bedrag van € 890,86 worden toegewezen.
5.20.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X BV] in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 78,34
- griffierecht 896,00
- salaris advocaat
600,00(2 punten × tarief VIII € 300,00)
Totaal € 1.574,34
5.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
5.22.
Nu in conventie is vast komen te staan dat de overeenkomst en de meerwerkovereenkomsten tot stand zijn gekomen tussen [X BV] en [gedaagde], is voldaan aan de voorwaarde waaronder [gedaagde] haar vordering in reconventie heeft ingesteld. Ten aanzien van die vordering geldt het volgende.
5.23.
[gedaagde] stelt dat er fouten zijn gemaakt bij de uitvoering van de werkzaamheden en vordert [X BV] te veroordelen tot betaling van de herstelkosten. Een dergelijke vordering is alleen toewijsbaar indien de schuldenaar in verzuim is. Met [X BV] is de kantonrechter van oordeel dat de onder 2.19 aangehaalde brief van de gemachtigde van [gedaagde] aan [X BV] niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling. In die brief is [X BV] immers geen termijn geboden waarbinnen [X BV] de gestelde, door haar gemaakte fouten dient te verhelpen. Daarin staat slechts een verzoek om binnen veertien dagen na dagtekening van de brief te komen tot een afspraak tot herstel, danwel het bekijken van de gebreken binnen veertien dagen na dagtekening van de brief. Een aansprakelijkstelling voor het geval nakoming binnen de gestelde termijn uitblijft, ontbreekt geheel. Reeds hierop stuit de vordering af, zodat de overige stellingen van partijen geen bespreking meer behoeven.
5.24.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Wegens samenhang met de conventie worden deze kosten begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [X BV] te betalen een bedrag van € 11.585,50 (elfduizend vijfhonderdvijfentachtig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf elf dagen na de respectievelijke factuurdata tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [X BV] te betalen een bedrag van € 890,86 (achthonderdnegentig euro en zesentachtig eurocent) aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [X BV] tot op heden begroot op € 1.574,34, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf acht dagen na vonnisdatum tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 voor nasalaris te vermeerderen met € 68,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van acht dagen na vonnisdatum tot de dag van volledige betaling,
6.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst het gevorderde af,
6.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [X BV], welke kosten worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Raat, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2014. [1]

Voetnoten

1.type: EB