ECLI:NL:RBAMS:2014:37

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2014
Publicatiedatum
8 januari 2014
Zaaknummer
13-1966/555707
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. dr. B.M. Vroom-Cramer
  • mr. A.J. Hoenderdaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming op 10 december 2013 een verzoekschrift ingediend tot ondertoezichtstelling van een minderjarige en een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft op 2 januari 2014 de verzoeken behandeld, waarbij de moeder en vader van de minderjarige aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) en de Raad. De moeder, die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, is belast met het gezag over de minderjarige. De minderjarige verblijft op vrijwillige basis bij haar tante, maar deze kan door gezondheidsproblemen niet langer voor haar zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in een situatie verkeert waarin haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd. Echter, het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen omdat er geen indicatiebesluit van het BJAA is overgelegd. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige wel toegewezen voor de duur van een jaar, met de uitvoering door het BJAA. De kinderrechter heeft benadrukt dat het BJAA vrijstaat om een nieuw verzoek in te dienen zodra er een indicatiebesluit is verkregen. De beschikking is uitgesproken door mr. dr. B.M. Vroom-Cramer, kinderrechter, en mr. A.J. Hoenderdaal, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging uithuisplaatsing
Zaaknummer: 13-1966/555707
Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van de verzoeken van de
Raad voor de Kinderbeschermingte Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna ook te noemen: de Raad,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige],geboren te [plaats] op [geboortedatum].
[moeder],zonder vaste woon- of verblijfplaats, is de moeder.
[vader],wonende te [woonplaats], is de vader.
De moeder is belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt: de ouders en de pleegmoeder.

1.Verloop van de procedure

Op 10 december 2013 heeft de Raad een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in het belang van de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige voor verblijf bij een pleegouder voor de duur van een jaar. Er is noch door de Raad noch door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) een indicatiebesluit overgelegd.
Op 2 januari 2014 heeft de kinderrechter de verzoeken ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
  • de moeder;
  • de vader;
  • [naam], namens het BJAA;
  • [naam 2], namens de Raad.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de pleegmoeder niet verschenen.

2.Beoordeling van het verzochte

Aan de bevoegdheid van de kinderrechter doet niet af de omstandigheid dat de moeder geen vaste woon- of verblijfplaats heeft binnen dit arrondissement, nu zij wel op diverse plaatsen binnen dit arrondissement verblijft en zij voorts in afwachting is van plaatsing in een kliniek van Mentrum/Jellinek te Amsterdam.
Namens de Raad heeft [naam 2] de verzoeken ter terechtzitting onder verwijzing naar de inleidende stukken gehandhaafd. De minderjarige verblijft sinds december 2012 op vrijwillige basis bij haar tante m.z. te [plaats]. De moeder is enkele malen tevergeefs opgenomen geweest in klinieken om van haar verslavingen af te komen. Thans staat moeder opnieuw op de wachtlijst om in een kliniek van Mentrum/Jellinek te worden opgenomen, maar de opname kan pas daadwerkelijk van start gaan als de moeder na afloop van de behandeling over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt. De tante kan inmiddels in verband met gezondheidsproblemen niet langer voor [minderjarige] zorgen. Ook levert het feit dat de moeder zelf voor haar kind wil zorgen, stress en strijd bij de tante op. Bij inwilliging van het verzoek dient het BJAA een geschikte vervolgplek voor de minderjarige te zoeken en erop toe te zien dat de omgang zonder strijd met de pleegouder(s) verloopt.
Het BJAA heeft ter zitting verklaard dat er op dit moment (nog) geen indicatiebesluit ligt. Dit zal nog moeten worden aangevraagd en afgegeven. Er zal een indicatiebesluit voor pleegzorg (24-uurs) worden aangevraagd. Vervolgens zal nog op zoek gegaan worden naar een geschikt pleeggezin voor [minderjarige], nu duidelijk geworden is dat zij niet veel langer bij pleegmoeder (tante m.z.) kan verblijven. [minderjarige] verblijft thans op vrijwillige basis in het gezin van haar tante, welk gezin is gescreend en door (Pleegzorg) begeleid wordt. Desgevraagd zegt het BJAA dat een EKC niet in de rede ligt, omdat het netwerk daar niet positief tegenover staat. Dit neemt niet weg dat het de moeite waard is nog een keer te proberen een EKC te organiseren. Ten slotte betoogt het BJAA dat de ouders graag de opvoeding en verzorging van [minderjarige] op zich zouden willen nemen. Het afkicktraject verloopt echter lastig, daar de moeder haar afspraken met de GGD onregelmatig nakomt. Alvorens er sprake kan zijn van een eventuele thuisplaatsing van de minderjarige, dient de behandeling van de moeder in een afkickkliniek tot een positief einde te zijn gekomen, aldus nog steeds het BJAA.
De moeder heeft ter zitting verklaard (zodra zij aan de voorwaarden voldoet) voor de derde keer in een afkickkliniek te zullen worden opgenomen en er keihard voor te gaan knokken om haar kind op termijn weer thuis te krijgen. De moeder zegt zich te realiseren dat zij eerst van haar cocaïne- en alcoholverslaving moet afkicken, wil er sprake van thuisplaatsing kunnen zijn. De moeder voegt daaraan toe een goede moeder voor [minderjarige] te willen zijn en bereid te zijn met de hulpverlening samen te werken. Dat zij een aantal afspraken met de GGD niet is nagekomen, wijt de moeder aan het feit dat zij niet altijd over een slaapplaats beschikt en dat zij soms geen geld heeft om de reiskosten naar de afspraken te betalen. De moeder zegt haar zuster dankbaar te zijn dat [minderjarige] tot nu toe bij haar heeft kunnen verblijven. De moeder beaamt dat de omgang stressmomenten bij haar zuster oplevert, waarschijnlijk omdat haar familie teleurgesteld in haar is geraakt na haar terugval in drugsgebruik en haar zuster geen prijs stelt op assistentie bij de opvoeding en verzorging. Ten slotte zegt de moeder geen bezwaar te hebben tegen inwilliging van de verzoeken als dat het belang van [minderjarige] dient. Wel zegt de moeder enige zeggenschap te willen hebben in de plaatsing van [minderjarige].
OVERWEGINGEN
Op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en van het verhandelde ter terechtzitting is de kinderrechter van oordeel dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of is te voorzien dat deze zullen falen. Het verzoek zal daarom, gelet op het bepaalde in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden toegewezen.
Het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor verblijf van voornoemde minderjarige bij een pleegouder, zal om formele redenen worden afgewezen.
Op grond van artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek dient een dergelijk verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing immers gericht te zijn op effectuering van het indicatiebesluit, dat door het BJAA zelf moet worden afgegeven. In het onderhavige geval is het BJAA al langere tijd op vrijwillige basis bij de minderjarige, haar moeder en pleegmoeder betrokken en is er geen enkele reden naar voren gebracht waarom er niet nu reeds een indicatiebesluit voor pleegzorg is aangevraagd, afgegeven en overgelegd. De kinderrechter voegt daaraan toe dat zodra het BJAA over een indicatiebesluit beschikt, het BJAA te allen tijde vrijstaat een nieuw verzoek dienaangaande in te dienen.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

3.Beslissing

De kinderrechter:
- stelt voornoemde minderjarige onder toezicht met ingang van 2 januari 2014 voor de duur van een jaar;
- bepaalt dat de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door het
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, gevestigd te Amsterdam;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het verzoek van de Raad strekkende tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige voor verblijf bij een pleegouder.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. B.M. Vroom-Cramer, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 januari 2014, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Hoenderdaal, griffier. [1]