In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in het geschil tussen de Stichting Rural Energy Services (FRES) en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. FRES had een aanvraag ingediend voor verlenging van het subsidieverleningstijdvak van een eerder verleende subsidie van € 10.000.000, bedoeld om 28.000 huishoudens en kleine bedrijven in rurale gebieden in ontwikkelingslanden van energiediensten te voorzien. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de doelstellingen niet waren behaald en niet aannemelijk was dat deze op korte termijn alsnog gerealiseerd konden worden. FRES heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. De rechtbank overwoog dat de resultaten van FRES ver achterbleven bij de afgesproken doelstellingen en dat er onvoldoende bewijs was dat de doelstellingen alsnog haalbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de minister niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de weigering om het subsidieverleningstijdvak te verlengen terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.