ECLI:NL:RBAMS:2014:3952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
C/13/566139 / KG ZA 14-693
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van pand door uitgeprocedeerde asielzoekers en de verplichtingen van de gemeente

Op 4 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam in een kort geding uitspraak gedaan over de ontruiming van een pand aan de Havenstraat, waar uitgeprocedeerde asielzoekers verblijven. De rechter heeft bepaald dat deze asielzoekers het pand binnen vier dagen moeten verlaten, maar zij hebben de mogelijkheid om individueel een aanvraag voor alternatief onderdak bij de gemeente te doen. Dit besluit is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juni 2014, waarin werd gesteld dat de gemeente een ruimer criterium moet hanteren bij het beoordelen van dergelijke aanvragen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet verplicht is om aan alle gedaagden alternatieve opvang te bieden, maar dat dit op individuele basis moet worden beoordeeld. De rechter erkende dat de situatie van de gedaagden, waaronder kwetsbare personen, in aanmerking moet worden genomen, maar dat niet alle gedaagden automatisch als kwetsbaar kunnen worden aangemerkt. De gemeente heeft aangegeven voorlopig opvang te bieden aan degenen die op medische gronden als kwetsbaar worden aangemerkt, mits zij de benodigde machtigingen ondertekenen. De rechter heeft de ontruiming van het pand toegewezen, met een redelijke termijn van vier dagen voor de gedaagden om het pand te verlaten. De vordering tot vernietiging van gebruiksovereenkomsten tussen de gemeente en de gedaagden werd afgewezen, evenals de vordering om de ontruiming gedurende een jaar geldig te doen zijn. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, gezien de status van de gedaagden als ongedocumenteerde vreemdelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/566139 / KG ZA 14-693 MvW/BB
Vonnis in kort geding van 4 juli 2014
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 5 juni 2014,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.L. Bervoets te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

[gedaagden 1 t/m 114]

;
allen wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. W.G. Fischer te Haarlem.
115. Hen die verblijven in de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats];
niet verschenen.

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 20 juni 2014 is de beslissing aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 4 juni 2014 (ECLI:NL:CRvB:2014:1995).
1.2.
Op 26 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter van de zijde van gedaagden een reactie na tussenvonnis met producties ontvangen. Bij faxbericht van 27 juni 2014 heeft de Gemeente een reactie gestuurd.

2.De verdere beoordeling in conventie

2.1.
De vraag die voorligt is of de Gemeente gehouden is om aan gedaagden een alternatief onderdak aan te bieden. Zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen gaat het daarbij om de gedaagden die op dit moment niet vallen binnen één van de categorieën waarvan de Gemeente reeds heeft toegezegd voor alternatieve opvang te zorgen, te weten degenen die inmiddels door de GGD als kwetsbaar in de zin van artikel 8 EVRM zijn aangemerkt, degenen die te kennen hebben gegeven terug te willen keren naar hun land van herkomst dan wel degenen die recentelijk een Herhaald Asielverzoek (Hasa) hebben ingediend.
2.2.
Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen is uitgangspunt dat ongedocumenteerden zoals gedaagden op grond van artikel 10 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in beginsel geen aanspraak kunnen maken op toelating tot de maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo.
Artikel 8 EVRM kan dit uitgangspunt alleen onder bepaalde omstandigheden doorkruisen, in het bijzonder in het geval van kinderen en andere kwetsbare personen.
2.3.
Volgens gedaagden is de uitspraak van de Raad van 4 juni 2014 een bevestiging van hun standpunt dat er een ontwikkeling gaande is waarbij, voor de vraag of onderdak op grond van artikel 8 EVRM aangeboden dient te worden aan een kwetsbare persoon, het gehanteerde criterium ruimer wordt opgevat dan de Gemeente bepleit. Alle omstandigheden van het individuele geval kunnen kwetsbaarheid in de zin van artikel 8 EVRM opleveren. Voor wat betreft de gedaagden die thans nog in de Havenstraat verblijven geldt volgens gedaagden dat zij allen als kwetsbaar zijn aan te merken. Velen hebben traumagerelateerde klachten en/of somatische problemen. De vrouwen hebben bijna allemaal seksueel geweld meegemaakt en er zijn slachtoffers bij van foltering of ander geweld. Volgens gedaagden hebben zij bijna allemaal tevergeefs asiel aangevraagd en zijn sommigen nog documenten aan het verzamelen voor een nieuwe aanvraag of hebben al een nieuwe aanvraag ingediend. Ten slotte hebben de meesten al meerdere keren in een vrijheidsbeperkende locatie of in bewaring gezeten en is er tenminste één staatloze man bij. Terugkeer naar het land van herkomst is bij het merendeel van gedaagden niet aan de orde, aldus gedaagden.
Volgens de Gemeente is de uitspraak van de Raad van 4 juni 2014 niet van invloed op de positie van gedaagden. De Gemeente heeft onder meer naar voren gebracht dat uit de uitspraak van de Raad niet een ruimere maar een striktere toepassing voor het recht op maatschappelijke opvang volgt, omdat volgens die uitspraak niet alleen de medische situatie opvang noodzakelijk moet maken maar ook andere zwaarwegende omstandigheden aan de orde moeten zijn. De Gemeente heeft verder aangevoerd dat de specifieke situatie die zich voordeed in de uitspraak van de Raad (een combinatie van medische situatie, staatloosheid, ongewenstverklaring en het feit dat geen enkele staat bereid was om de vreemdeling toe te laten zodat hij niet uit Nederland kon vertrekken) zich bij gedaagden niet voordoet, althans dat zij dat niet hebben aangetoond. Hoewel in de uitspraak van de Raad is overwogen dat de Wmo geen grondslag biedt voor een verzoek om maatschappelijke opvang uitsluitend gebaseerd op een medische situatie en dat vreemdelingen zich voor opvang op grond van uitsluitend hun medische situatie dienen te wenden tot het COA, blijft de Gemeente voorlopig (onverplicht) opvang aanbieden aan personen uit de Havenstraat die op basis van de GGD beoordeling op medische gronden daarvoor in aanmerking komen. De Gemeente heeft echter van gedaagden geen nieuwe voor de GGD beoordeling benodigde machtigingen ontvangen, aldus de Gemeente.
2.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De uitspraak van de Raad van 4 juni 2014 houdt in dat aan meerderjarige ongedocumenteerde vreemdelingen, die op grond van een combinatie van factoren behoren tot de categorie van kwetsbare personen die gezien artikel 8 EVRM recht hebben op bescherming van hun privéleven, maatschappelijke opvang niet kan worden geweigerd. Dit kan het geval zijn indien de situatie van de vreemdeling uitzichtloos is doordat hij illegaal, dakloos, psychisch en/of somatisch ziek is maar niet uit Nederland kan vertrekken. Uit de uitspraak volgt dat gedaagden terecht aanvoeren dat het kwetsbaarheidscriterium dat de Gemeente jegens hen tot op heden heeft gehanteerd, het ziekenboeg-crisisopvangcriterium, beperkter is.
Op grond van dit ruimere criterium van de Raad is heel wel mogelijk dat thans meer gedaagden als kwetsbaar in de zin van artikel 8 EVRM zijn aan te merken dan waarvan tot nu toe door de Gemeente is uitgegaan, maar het betekent niet zonder meer, zoals gedaagden menen, dat alle gedaagden als kwetsbaar zijn aan te merken en er daarom aan hen alternatieve opvang moet worden geboden. Gedaagden zijn individuen met een eigen verhaal en voor hen allen geldt dat op individuele basis beoordeeld moet worden of zij (ook met inachtneming van een ruimer criterium) in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang. De voorzieningenrechter kan in ieder geval op grond van de beschikbare informatie over gedaagden niet ten aanzien van elk van hen oordelen dat een beroep op maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo thans een goede kans van slagen heeft. Daarvoor is de informatie te summier en de aard van de kort geding procedure leent zich niet voor het benodigde onderzoek.
2.5.
Voor de gedaagden die nog geen (hernieuwde) Wmo-aanvraag hebben gedaan, geldt dat zij dat alsnog kunnen doen in het geval er niet uitsluitend sprake is van een medische situatie die tot opvang noopt. Mogelijk worden zij alsnog als kwetsbaar aangemerkt op grond waarvan hen alternatieve opvang zal worden verleend. Voor de gedaagden die uitsluitend op grond van hun medische situatie in aanmerking zouden kunnen komen voor opvang geldt, zoals hiervoor vermeld, dat de Gemeente heeft besloten deze personen voorlopig onverplicht opvang te zullen aanbieden, indien zij na een beoordeling van de GGD alsnog als kwetsbaar worden aangemerkt. Zij moeten dan wel de benodigde machtiging ondertekenen. Voor wat betreft de gedaagden die inmiddels als kwetsbaar zijn aangemerkt, de gedaagden die te kennen hebben gegeven terug te willen keren naar hun land van herkomst en de gedaagden die recentelijk een Herhaald Asielverzoek (Hasa) hebben ingediend heeft de Gemeente reeds alternatieve opvang toegezegd.
2.6.
Al met al is onvoldoende aannemelijk geworden dat de Gemeente jegens alle gedaagden gehouden is om alternatieve opvang te verlenen. Gedaagden hebben nog aangevoerd dat een collectieve ontruiming tot een humanitaire ramp zal leiden, maar daarin worden zij niet gevolgd. Het lijkt er niet op dat alle gedaagden daadwerkelijk van onderdak verstoken zullen blijven na ontruiming. De ontruimingsvordering is derhalve toewijsbaar. Een ontruimingstermijn van vier dagen wordt daarbij redelijk geacht. De vordering om de ontruiming gedurende een jaar geldig te doen zijn zal worden afgewezen. Na de oplevering van de Havenstraat aan het Rijk heeft de Gemeente immers geen belang meer bij deze vordering.
2.7.
De jegens de niet verschenen gedaagden sub 115 gevorderde ontruiming zal op dezelfde wijze als jegens de verschenen gedaagden worden toegewezen.
2.8.
Voor een veroordeling in de eventuele kosten van de ontruiming bestaat geen aanleiding, gelet op de status van gedaagden als ongedocumenteerde vreemdelingen. Ook een proceskostenveroordeling acht de voorzieningenrechter in dit geval niet opportuun.

3.De beoordeling in reconventie

3.1.
Zoals reeds onder 5.3 van het tussenvonnis is overwogen is de vordering tot vernietiging van de tussen de Gemeente en gedaagden gesloten gebruiksovereenkomsten in kort geding niet toewijsbaar. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
veroordeelt gedaagden om het pand gelegen aan de [adres] te Amsterdam binnen vier dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en bezemschoon en met overhandiging van de toegangspas en de sleutel ter beschikking van de Gemeente te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde,
4.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.4.
weigert de gevraagde voorziening.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: BPWB