In deze zaak gaat het om een geschil tussen [naam eiser], een statutair directeur van Sonneborn Refined Products B.V., en zijn werkgever over de rechtsgeldigheid van zijn ontslag. [naam eiser] was sinds 1 november 1996 in dienst bij Sonneborn en werd op 24 juni 2005 benoemd tot statutair directeur. Op 29 juli 2013 vond er een algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) plaats waarin het ontslag van [naam eiser] werd geagendeerd. [naam eiser] was echter op vakantie en kon de vergadering niet bijwonen. Zijn advocaat verzocht om de vergadering te verplaatsen, maar dit verzoek werd afgewezen. Op 2 augustus 2013 ontving [naam eiser] een opzeggingsbrief waarin zijn ontslag met terugwerkende kracht naar 29 juli 2013 werd bevestigd.
De rechtbank moest beoordelen of het ontslag rechtsgeldig was, gezien het feit dat [naam eiser] niet op de AVA aanwezig was en de opzegging pas op 2 augustus 2013 aan hem was medegedeeld. De rechtbank oordeelde dat de opzegging pas rechtskracht had op het moment dat [naam eiser] de opzeggingsbrief ontving. Dit betekende dat de arbeidsovereenkomst niet op 1 december 2013, maar op 1 januari 2014 zou eindigen, omdat de wettelijke opzegtermijn van vier maanden in acht moest worden genomen.
De rechtbank concludeerde dat het ontslag onregelmatig was en dat Sonneborn schadeplichtig was jegens [naam eiser]. [naam eiser] had recht op een gefixeerde schadevergoeding van € 27.924,75 bruto, die overeenkwam met het loon dat hij zou hebben ontvangen bij een reguliere opzegging. Daarnaast werd bepaald dat Sonneborn geen rechten kon ontlenen aan het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst, omdat het ontslag onregelmatig was. Sonneborn werd veroordeeld in de proceskosten van [naam eiser].