ECLI:NL:RBAMS:2014:4505

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
HA EXPL 13-1087
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Korsten - Krijnen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering Zorgkantoor op grond van onverschuldigde betaling met betrekking tot persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen het Zorgkantoor, vertegenwoordigd door Agis Zorgverzekeringen N.V., en twee gedaagden, die ook de wettelijk vertegenwoordigers zijn van een minderjarige. Het Zorgkantoor vorderde betaling van een bedrag van € 22.682,34 op basis van onverschuldigde betaling, omdat het zou zijn betaald aan de minderjarige zonder recht op het bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige onder het gezamenlijke gezag van de gedaagden staat en dat het Zorgkantoor onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagden onverschuldigd zijn betaald. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de formele rechtskracht van de beschikking van 2 juni 2010 niet kan worden ingeroepen, omdat de beschikking niet duidelijk aangeeft dat er een terugbetalingsverplichting bestond. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat de gedaagden hebben aangetoond dat de ontvangen bedragen zijn besteed aan de zorg van de minderjarige. De vordering van het Zorgkantoor is afgewezen, en het Zorgkantoor is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 2397599 \ HA EXPL 13-1087
Uitspraak: 1 juli 2014
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Agis Zorgverzekeringen N.V. ,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
nader te noemen het Zorgkantoor,
gemachtigde D. Joustra,
t e g e n
1. [naam gedaagde 1], zowel voor zich als in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [naam minderjarige],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen [naam gedaagde 1],
2. [naam gedaagde 2], zowel voor zich als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [naam minderjarige],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen [naam gedaagde 2],
gedaagden.

1.VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1.
De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 12 september 2013 inhoudende de vordering van het Zorgkantoor, met producties,
  • het proces-verbaal van mondeling antwoord van 27 november 2013, met een productie.
1.2.
Ingevolge het tussenvonnis van 11 december 2013 heeft een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal hiervan en de daarin genoemde andere stukken bevinden zich bij de stukken.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.DE FEITEN

2.1.
Het Zorgkantoor is op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangewezen als uitvoerder van diverse subsidieregelingen waaronder het Persoonsgebonden Budget (PGB).
2.2.
[naam minderjarige] (hierna: [naam minderjarige]), de op [geboortedatum] geboren minderjarige dochter van gedaagden, heeft een chronische longaandoening, geestelijke achterstand en bewegingsproblematiek. Haar gezondheidssituatie is ernstig.
2.3.
Bij toekenningsbeschikking van 3 september 2009 is aan [naam minderjarige] een PGB toegekend voor de periode 11 maart 2009 tot en met 27 juli 2009. Bij toekenningsbeschikking van 15 december 2009 is aan [naam minderjarige] een PGB toegekend voor de periode 1 januari 2010 tot en met 28 juli 2010. In de beschikkingen is opgenomen dat telkens binnen 6 weken na afloop van een bepaalde periode verantwoording dient te worden afgelegd over de besteding van het budget.
2.4.
Bij brief van 9 maart 2010 hebben gedaagden door middel van het invullen van een voorgedrukt formulier verzocht om het PGB met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 om te zetten naar zorg in natura. Als aanbieder van de zorg is [bedrijf 1] vermeld. [bedrijf 1] is ook vermeld als het postadres van Esra.
2.5.
Bij – niet ondertekende – brief van 8 april 2010 schreef het Zorgkantoor aan [naam minderjarige], voor zover hier van belang:
Hiermee laten wij u weten dat uw persoonsgebonden budget (PGB) is stopgezet per 31-12-2009.
De reden hiervoor is: overstap naar zorg in natura.
Als er nog geen verantwoording heeft plaatsgevonden dan verzoeken wij u om de besteding van uw budget tot en met 31-12-2009 binnen zes weken na de verzenddatum van deze brief te verantwoorden. (…)
Na ontvangst van de gegevens zullen wij u zo spoedig mogelijk een definitieve beschikking toesturen.
2.6.
In een “definitieve toekenningsbeschikking PGB 2009” van 2 juni 2010 is vermeld dat aan [naam minderjarige] een PGB is toegekend voor de periode 11 maart 2009 tot en met 31 december 2009. De – gescande – beschikking houdt verder, voor zover hier relevant, het volgende in:
2.7.
Op een door [naam gedaagde 1] ondertekend, namens [naam minderjarige], ingevuld verantwoordingsformulier van 1 juli 2010 is vermeld dat in de periode 1/1/2010 tot en met 1/6/2010 een bedrag van € 0,- is betaald aan zorgverleners.
2.8.
Op 9 juli 2013 schreef de incassogemachtigde van het Zorgkantoor aan gedaagden:
Hierbij refereer ik aan het telefonisch onderhoud van 29 mei 2013.
In vorenvermeld onderhoud gaf u onder andere aan de pgb-gelden wel te hebben ontvangen, maar die gelden vervolgens te hebben doorgestort naar [bedrijf 1]. U is toen door ons meegedeeld dat de gelden zijn overgemaakt ten name van [naam gedaagde 1]. Het inschakelen van een derde bij de administratie doet hieraan niets af. Onze cliënte stelt zich op het standpunt dat de vordering juist is en handhaaft deze derhalve.
Onderstaand een overzicht van de data waarop onze cliënte gelden aan u heeft overgemaakt alsmede met vermelding welke bedragen zijn overgemaakt:
recht op 2010 € -
2009€ 50.851,90
€ 50.851,90
betaald
datum bedrag
24-3-2010 € 4.851,78
3-3-2010 € 5.013,51
27-1-2010 € 4.528,33
24-12-2009 € 5.013,51
25-11-2009 € 4.931,63
28-10-2009 € 4.772,55
16-10-2009€ 44.422,93
€ 73,534,24
€ -22.682,34 te vorderen

3.VORDERING EN VERWEER

3.1.
Het Zorgkantoor vordert dat gedaagden bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 22.682,34 aan hoofdsom;
b. € 1.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. € 210,00 aan omzetbelasting over buitengerechtelijke kosten;
d. € 257,27 aan rente berekend tot en met 12 september 2013;
e. de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 12 september 2013;
f. de proceskosten van het Zorgkantoor.
3.2.
Het Zorgkantoor stelt kort gezegd dat aan [naam minderjarige] en gedaagden onverschuldigd is betaald, aangezien [naam minderjarige] geen recht had op een bedrag van € 3.275,21 en de voorschotten vanaf december 2009.
3.3.
Gedaagden voeren verweer tegen de vordering.

4.DE BEOORDELING

Vordering op [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam minderjarige], conform het wettelijk uitgangspunt van artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW), onder het gezamenlijke gezag staat van gedaagden. Volgens artikel 1:245 lid 4 BW heeft het gezag onder meer betrekking op het bewind over het vermogen van de minderjarige en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte. Om die reden dienen – zoals daarvan ook in dit geding sprake is – minderjarigen in een civielrechtelijke procedure te worden vertegenwoordigd door diegenen die gezag over hen uitoefenen.
4.2.
Het Zorgkantoor heeft in deze zaak geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat op gedaagden zelf een ongedaanmakingsverbintenis rust. De enkele omstandigheid dat op de bankrekening die ten name staat van [naam gedaagde 1] is betaald, is onvoldoende om aan te nemen dat er aan [naam gedaagde 1] onverschuldigd is betaald, nu vaststaat dat het geld voor [naam minderjarige] bedoeld was. Dat betekent dat de vordering in zoverre niet toewijsbaar is.
Vordering op [naam minderjarige]
4.3.
De grondslag van de vordering van het Zorgkantoor op [naam minderjarige] is – eveneens –
onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW). Het Zorgkantoor beroept zich in dit kader op de formele rechtskracht van de beschikking van 2 juni 2010 (zie onder 2.6) en stelt dat het Zorgkantoor uit dien hoofde van gedaagden te vorderen heeft gekregen een bedrag van in totaal € 22.682,34.
4.4.
Gedaagden stellen dat zij geen stukken hebben ontvangen waaruit blijkt dat nog moest worden betaald over de periode 2009 en 2010 en dat bovendien de ontvangen bedragen aan de zorg van [naam minderjarige] zijn besteed.
De periode 11 maart 2009 tot en met 31 december 2009
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat wanneer tegen een beschikking van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, de burgerlijke rechter, zo deze rechtsgang niet of niet met succes is gebruikt, ervan uit dient te gaan dat de desbetreffende beschikking zowel wat haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft, in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen.
4.6.
Een beschikking heeft formele rechtskracht ten aanzien van hetgeen daarin is bepaald. In de beschikking van 2 juni 2010 staat dat – van de ontvangen voorschotten – een bedrag van € 0,00 moet worden terugbetaald. In deze procedure heeft het Zorgkantoor weliswaar aangevoerd dat het Zorgkantoor heeft bedoeld te beslissen dat € 3.275,21 ten onrechte door [naam minderjarige] was ontvangen, maar dat blijkt niet uit de tekst van de beschikking. Wel is kenbaar dat bij de lay-out iets is misgegaan, maar niet – zonder meer – is kenbaar dat een bedrag van € 3.275,21 zou moeten worden terugbetaald. Dat betekent dat de vordering niet op grond van de formele rechtskracht van deze beschikking toewijsbaar is.
4.7.
Ook indien ervan wordt uitgegaan dat in de beschikking van 2 juni 2010 wel is bepaald dat € 3.275,21 moet worden terugbetaald, leidt dat niet tot een ander oordeel, hetgeen als volgt wordt toegelicht. De aan het beginsel van formele rechtskracht verbonden bezwaren kunnen door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dat beginsel een uitzondering moet worden aanvaard. Of voor zulk een uitzondering plaats is, hangt bijgevolg af van de omstandigheden van het geval. In onderhavig geval dient een uitzondering op de formele rechtskracht te worden aangenomen omdat het niet aan gedaagden is te wijten dat er geen gebruik is gemaakt van de bestuursrechtelijke weg, gezien de vermelding in de beschikking dat € 0,00 moet worden terugbetaald. Dat geldt in het bijzonder nu het Zorgkantoor ook niet voldoende heeft onderbouwd dat er een acceptgiro voor een bedrag van € 3.275,21 is verzonden, zoals in de beschikking is aangekondigd. Ten slotte betrekt de kantonrechter in dit oordeel het onevenredige nadeel dat [naam minderjarige] die – nog steeds – onbetwist veel medische zorg nodig heeft, zou ondervinden van een aan haar opgelegde terugbetalingsverplichting op grond van voormelde onduidelijke beschikking.
4.8.
In deze procedure is voorts de stelling van gedaagden dat het budget is besteed voor zorg van [naam minderjarige] – waarvan (naast de kosten van [bedrijf 1]) volgens gedaagden een bedrag van € 5.000,00 in het jaar 2009 door gedaagden zelf is besteed aan begeleiding en verzorging van [naam minderjarige] – door het Zorgkantoor niet voldoende betwist. Nu van de juistheid van die stelling moet worden uitgegaan, kan niet worden vastgesteld dat onverschuldigd is betaald, aangezien dat ook niet volgt uit een beschikking die formele rechtskracht heeft (zie onder 4.7). De vordering is in zoverre derhalve niet toewijsbaar.
de periode 1 januari 2010 tot en met 28 juli 2010
4.9.
Ook voor het restant van de vordering (€ 22.682,34 minus € 3.275,21) beriep het Zorgkantoor zich aanvankelijk op de beschikking van 2 juni 2010. Deze beschikking ziet echter niet op het jaar 2010. Bij akte uitlating stelt het Zorgkantoor dat er geen definitieve toekenningsbeschikking is, omdat het PGB is omgezet in zorg in natura. De brief van 8 april 2010 (zie onder 2.5) kan (ook) naar het oordeel van de kantonrechter niet als een besluit gelden op basis waarvan gelden als onverschuldigd betaald kunnen worden teruggevorderd, omdat daarin – ondanks het feit dat de brief van 8 april 2010 spreekt over terugwerkende kracht – slechts is verzocht om verantwoording van de aan [naam minderjarige] betaalde bedragen over het voorgaande jaar (“
tot en met 31-12-2009”). In dit geval ontbreekt voor het jaar 2010 derhalve een beslissing van een bestuursorgaan waarin de belangen van gedaagden op enigerlei wijze in een belangenafweging zijn betrokken.
4.10.
Daar komt bij dat gedaagden stellen, onder verwijzing naar een uittreksel uit de administratie van [bedrijf 1], dat in het jaar 2010 een bedrag van ten minste € 16.630,00 aan [bedrijf 1] is betaald. Ook het Zorgkantoor sluit niet uit dat het bedrag, vermeld op het verantwoordingsformulier van 1 juli 2010 (zie onder 2.7), een vergissing betreft. Door het Zorgkantoor is voorts verklaard dat als het geld wel is besteed aan de doelen waarvoor het is verstrekt, het Zorgkantoor niet zal terugvorderen, ondanks de (gestelde) formele rechtskracht van de besluiten. In deze procedure heeft het Zorgkantoor de stelling van gedaagden dat het budget over 2010 is aangewend voor de zorg van [naam minderjarige] niet voldoende betwist. Het Zorgkantoor oppert immers slechts de mogelijkheid dat de door gedaagden betaalde bedragen door [bedrijf 1] zijn teruggestort en nog op de rekening van gedaagden zouden staan, maar onderbouwt dat verder niet. Ter zitting heeft het Zorgkantoor aangeboden om contact op te nemen met [bedrijf 1] om uit te zoeken hoe er is gedeclareerd, omdat de situatie voor gedaagden erg ingewikkeld is, alsmede om uit te zoeken in hoeverre er door gedaagden zelf zorg is verleend die valt onder de PGB-functie(s) vermeld in de toekenningsbeschikkingen. Bij akte uitlating heeft het Zorgkantoor slechts gemeld dat dit voor haar niet is na te gaan, omdat slechts de zorgverlener na zou kunnen kijken of de zorgverlener dubbel betaald heeft gekregen. Hieruit leidt de kantonrechter af dat er geen navraag bij [bedrijf 1] is gedaan. Dat het Zorgkantoor over bedoelde periode nog een vordering heeft op gedaagden, kan gelet op het voorgaande dan ook niet worden vastgesteld.
4.11.
Het voorgaande betekent dat de vordering dient te worden afgewezen. Daardoor zijn ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten en (wettelijke) rente niet toewijsbaar.
4.12.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt het Zorgkantoor als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagden op de wijze als in het dictum vermeld.

5.BESLISSING

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. M.M. Korsten - Krijnen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter