Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 augustus 2013, met producties,
- de conclusie van antwoord van 15 januari 2014, met producties,
- het tussenvonnis van 29 januari 2014 waarin een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 20 mei 2014 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
entail acceptance by the municipality of Amsterdam”. Deze voorwaarde is niet vervuld omdat het beeld in Amsterdam staat op basis van een tijdelijke objectvergunning, die ieder jaar kan worden ingetrokken, zodat nog steeds de kans bestaat dat het beeld moet worden verwijderd, aldus [naam gedaagde]. [naam gedaagde] erkent dat niet met zoveel woorden in de koopovereenkomst is opgenomen dat permanente plaatsing van het beeld onderdeel was van de overeenkomst, maar stelt dat het voor partijen duidelijk was dat permanente plaatsing essentieel was omdat het een absolute voorwaarde was in verband met de (beoogde jarenlange) exploitatie van het beeld.
being placed in a public place in Amsterdam” gesproken. Bovendien is in de koopovereenkomst voorzien dat het beeld niet voortdurend op het beursplein in Amsterdam zou staan. In artikel 2.2 van de koopovereenkomst is daaromtrent vermeld: “
It may be that the Work at a later stage will be placed elsewhere”. Tegen deze achtergrond had [naam gedaagde] zijn stelling dat het voor partijen duidelijk was dat permanente plaatsing essentieel was nader moeten onderbouwen met feiten of omstandigheden die, mits bewezen, zijn uitleg van de overeenkomst ondersteunen. Zijn verwijzing naar de producties 10 en 11 bij de conclusie van antwoord volstaat niet. De wijziging van de (concept) exploitatie- en licentieovereenkomst door de gemachtigde van [naam eiser] van 17 juli 2012, opgenomen in productie 10 (artikel 1.2), sluit enkel aan bij de actuele situatie dat het beeld inmiddels op basis van een tijdelijke objectvergunning van de gemeente Amsterdam op het beursplein was geplaatst waardoor in die overeenkomst de woorden “
will be placed at a public square in Amsterdam” achterhaald waren; productie 11 is een e-mail van de gemachtigde van [naam gedaagde] en werpt geen licht op de bedoeling van [naam eiser]. Nu de benodigde nadere toelichting achterwege is gebleven, waardoor de lezing van [naam eiser] onvoldoende is betwist, neemt de rechtbank met [naam eiser] als vaststaand aan dat door de plaatsing van het beeld op het beursplein te Amsterdam de voorwaarde van artikel 4.2 van de koopovereenkomst is vervuld. Dat plaatsing volgens [naam gedaagde] is geschied op basis van een tijdelijke objectvergunning doet daar - gelet op het voorgaande - derhalve niet aan af. In het midden kan dan ook blijven of voor plaatsing van het beeld daadwerkelijk een vergunning was vereist, zoals [naam gedaagde] stelt maar [naam eiser] betwist onder verwijzing naar een gesprek met een betrokkene van de gemeente Amsterdam.
primairop vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling en
subsidiairop opschorting en ontbinding om een veroordeling af te wenden. Die weren worden thans onderzocht.
in a public place in Amsterdam, The Netherlands” zou worden geplaatst, respectievelijk het beeld (ook dan) te kopen en de resterende koopsom te betalen (zie r.o. 2.3).
WHEREAS” sub (
D) in plaats daarvan slechts bepaald dat “
the conditions of the sale and purchase of the Work are laid down in this sale and purchase agreement”. Gesteld noch gebleken is dat hierin nadien verandering is gekomen. In de hiervoor vermelde e-mail van 9 augustus 2012 (r.o. 2.5) wordt voorts ook zijdens [naam gedaagde] geschreven over “
two discussions which are tot be seen separately”. Op de comparitie heeft de gemachtigde van [naam gedaagde] toegelicht dat zij hiermee wilde aangeven dat er twee verschillende discussiepunten waren maar dat deze verband hadden met elkaar. Dat is echter op grond van het toepasselijke kader onvoldoende om het beroep op opschorting of ontbinding gegrond te achten. Nu verder niet is toegelicht waarom opschorting respectievelijk ontbinding gerechtvaardigd zou zijn, faalt het subsidiaire verweer.
4.000,00(2,0 punten x tarief VI)