ECLI:NL:RBAMS:2014:4756

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_4943
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verbetering of verwijdering van gegevens uit het politieregister

In deze zaak heeft eiser, woonachtig te Oostzaan, een verzoek ingediend tot verbetering of verwijdering van bepaalde gegevens uit het politieregister op basis van artikel 28 van de Wet politiegegevens (Wpg). Het verzoek werd door de korpschef van de politie afgewezen bij besluit van 22 juli 2013. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. Essakkili. De korpschef werd vertegenwoordigd door mr. Y. Kuijt. De zitting vond plaats op 31 maart 2014, waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten.

Eiser verzocht om verbetering of verwijdering van gegevens die betrekking hadden op een melding van bedreiging uit 2007, verdachte transacties en gegevens die door de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) waren verwerkt. De rechtbank overwoog dat de melding uit 2007 inmiddels was verwijderd, omdat de verwerkingstermijn van vijf jaar was verstreken. Wat betreft de verdachte transacties, oordeelde de rechtbank dat deze gegevens niet door de politie werden verwerkt, maar onder de verantwoordelijkheid van de Financial Intelligence Unit (FIU) vielen. Eiser had daarom geen recht op verwijdering van deze gegevens door de korpschef.

De rechtbank concludeerde dat eiser geen belang meer had bij een oordeel over de verwijdering van de melding uit 2007, aangezien deze al was verwijderd. Ook de argumenten van eiser over de negatieve gevolgen van de registratie in de politiesystemen werden verworpen, omdat deze niet voortvloeiden uit het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de mededeling van verweerder dat de gegevens over de melding van bedreiging uit 2007 waren verwijderd en dat eiser zich tot de verkeerde partij had gericht voor de verdachte transacties.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van griffier mr. K.M.H. Stikkers, en werd openbaar uitgesproken op 23 juni 2014. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/4943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2014 in de zaak tussen

[eiser] , te Oostzaan, eiser

(gemachtigde: mr. S. Essakkili),
en
de korpschef van de politie, verweerder
(gemachtigde: mr. Y. Kuijt).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot verwijdering dan wel verbetering van bepaalde gegevens uit het politieregister afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij brief van 7 december 2012 heeft eiser verweerder verzocht om kennisneming van hetgeen over hem is vastgelegd. Bij besluit van 5 februari 2013 heeft verweerder op dat verzoek gereageerd. Bij brief van 26 april 2013 heeft eiser op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (Wpg) verweerder verzocht tot verbetering dan wel verwijdering van bepaalde gegevens uit de politiesystemen. Het betreft 1) gegevens over een melding van bedreiging van 14 december 2007 2) gegevens met betrekking tot ‘verdachte transacties’ en 3) gegevens die bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) zijn verwerkt.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – kort weergegeven – het verzoek afgewezen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat voor wat betreft de melding uit 2007 geldt dat deze gegevens op grond van artikel 8, zesde lid, van de Wpg inmiddels zijn verwijderd nu de verwerkingstermijn van vijf jaar is verstreken. Het hoofd van Financial Intelligence Unit (FIU)-Nederland is verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens met betrekking tot verdachte transacties. Deze gegevens worden niet verwerkt door verweerder. De FIU-Nederland valt overeenkomstig artikel 12, derde lid, van de Wet ter voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme onder de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie. Verweerder kan om die reden geen beslissing nemen over de verwijdering van deze specifieke gegevens. Het enkele feit dat eiser zich niet kan voorstellen dat hij een contact is van een CIE-subject kan geen aanleiding zijn om de gegevens te verwijderen. Het correctierecht ziet op aanpassing dan wel verwijdering van gegevens indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. De gegevens waaruit volgt dat eiser een contact is van een CIE-subject zijn primair gegevens met betrekking tot derden. Het is daarom niet mogelijk een nadere toelichting op de gegevens te geven zodat een en ander duidelijk zou worden voor eiser, aldus – steeds – verweerder.
3.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg moet onder politiegegeven worden verstaan elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
3.2.
Op grond van artikel 8, zesde lid, van de Wpg worden de politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden deze in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
3.3.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wpg worden - voor zover van belang - de ingevolge artikel 8, zesde lid, verwijderde politiegegevens gedurende een termijn van vijf jaar bewaard ten behoeve van verwerking met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en vervolgens vernietigd.
3.4.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpb kan een ieder over wiens persoon politiegegevens worden verwerkt, de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
4.1.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat de registratie van de gegevens in de politiesystemen negatieve gevolgen voor hem heeft, nu hij zijn werkzaamheden als [functie] niet meer kan uitoefenen. Doordat eiser de gegevens niet kan inzien, kan hij ook niet om correctie vragen indien de gegevens onjuistheden zouden bevatten.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eisers beroep zich blijkens het beroepschrift richt tegen de weigering van verweerder om de in rechtsoverweging bedoelde gegevens te verbeteren dan wel te verwijderen. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 februari 2013. De termijn waarbinnen beroep kon worden ingesteld tegen dat besluit was op het moment van het indienen van het beroepschrift ook al verstreken. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de weigering van verweerder om inzage van de gegevens kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen. Gelet daarop ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het ter zitting gedane verzoek van eiser om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht in te willigen.
4.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van verweerder dat de door eiser bedoelde gegevens ten aanzien van de melding van bedreiging uit 2007 op grond van artikel 8, zesde lid, van de Wpg inmiddels uit het politiesysteem verwijderd zijn. Nu daaraan reeds gevolg is gegeven, heeft eiser geen belang meer bij een oordeel over het door hem gedane verzoek tot verwijdering of verbetering van deze betreffende melding. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft willen stellen dat hij schade heeft geleden als het gevolg van het bestreden besluit en hij om die reden nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond overweegt de rechtbank dat de schade die eiser stelt te hebben geleden geen gevolg is van het bestreden besluit maar voorkomt uit de negatieve screening. Nu de screening heeft plaatsgevonden voor eisers verzoek om verwijdering of verbetering van de gegevens kan verweerder in dat standpunt niet gevolgd worden.
4.4.
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat eiser zich voor wat betreft de verwerking van de gegevens met betrekking tot verdachte transacties tot de verkeerde partij heeft gericht. Door eiser is niet betwist dat het hoofd van FIU-Nederland degene is die een ongebruikelijke transactie verdacht kan verklaren. Eiser heeft evenmin betwist dat deze gegevens niet worden verwerkt door de politie en dat verweerder alleen al om die reden geen beslissing kan nemen over de verwijdering van deze specifieke gegevens.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen reden voor verwijdering van de gegevens die er op zien dat eiser een contact is van een CIE-subject. Uit artikel 28, eerste lid, van de Wpg, volgt dat het correctierecht ziet op verwijdering of verbetering van gegevens die feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig, of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd blijkt niet dat daarvan in dit geval sprake is. Dat eiser zich niet kan voorstellen dat hij een contact is van een CIE-subject kan dat niet worden afgeleid.
5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek van eiser naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden afgewezen. Het bestreden besluit kan daarom in rechte stand houden.
6.
Het beroep is ongegrond.
7.
Nu het beroep ongegrond is wijst de rechtbank het ter zitting door eiser gedane verzoek om vergoeding van schade af.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter,
in aanwezigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2014.
de griffier de rechter
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB